Gemeente van Christus
De inzameling voor de heiligen
“Wat nu de inzameling voor de heiligen
betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië
geregeld heb: elke eerste dag der week legge ieder uwer naar
vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na
mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden. Wanneer ik dan
aangekomen ben, zal ik hen, die gij daarvoor geschikt acht, met
brieven zenden om uw liefdegave te Jeruzalem af te dragen. Mocht het
echter van belang zijn, dat ik ook de reis maak, dan zullen zij met
mij reizen.” 1 Korintiërs 16:1-4.
Het feit dat Paulus zegt “Wat nu de inzameling voor de heiligen
betreft”, is nog een sterke indicatie dat de Korintiërs een brief
met vragen en punten aan hem hebben geschreven. Met deze gedachte
sluit Paulus het onderwerp over de opstanding af. Hij bouwt verder
op de gedachte dat de Korintiërs moesten beseffen dat hun werk in de
Here niet tevergeefs is, ook met betrekking tot het helpen van
medegelovigen. In het bijzonder de behoeftigen onder de christenen.
De Korintiërs werden door Paulus opgeroepen om van hun rijkdom te
delen met de behoeftige broeders en zusters in Jeruzalem. Paulus
vroeg hen om een inzameling te doen op de eerste dag van de week,
elk naar hun eigen vermogen. Paulus had dezelfde vraag gericht aan
de gemeenten in Galatië. Ook de gemeenten in Macedonië hadden deze
vraag gekregen (2 Korintiërs 8:1-6, 9:1-5). Wat zegt dit voorbeeld
ons over hoe wij in de 21ste eeuw moeten omgaan met
collectegeld? Dit geld werd gebruikt voor behoeftige christenen.
Hoe moest de inzameling gebeuren? Op de eerste dag van week moesten
zij het geld inzamelen. De NBG bijbelvertaling zegt “legge
ieder … thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na
mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden”. Het is een
vreemde manier om te zeggen dat ieder thuis iets moet wegleggen
zodat de inzameling niet hoeft te gebeuren als Paulus bij hen was.
Als ieder het geld voor zichzelf opspaarde, dan moest er nog steeds
een inzameling gebeuren wanneer Paulus bij hen zou komen. Dit is dus
niet wat Paulus hiermee bedoelt. Het zou ook vreemd zijn dat dit dan
enkel op de eerste dag van de week mocht gebeuren. Je kan immers
elke dag thuis iets opzijzetten om te sparen. De HSV leest “Laat
ieder van u op elke eerste dag van de week bij zichzelf iets
terzijde leggen, een schat vergaderen naardat hij welvaart heeft,
opdat de inzamelingen niet eerst gebeuren, wanneer ik kom”.
Het idee is dat wanneer de gemeente samenkomst, elke christen een
deel geeft aan de gemeente, zodat wanneer Paulus bij hen komt, de
gave klaarligt.
Paulus vroeg hen ook om geschikte personen uit te kiezen uit hun
eigen midden, zodat dezen zelf de liefdegave naar Jeruzalem konden
brengen. Paulus nam het geld niet zelf. Hij wilde niet in opspraak
worden gebracht als zou hij geld stelen van gemeenten om zichzelf te
verrijken. Mocht het nodig zijn, dan was Paulus wel bereid om deze
afvaardiging te vergezellen naar Jeruzalem.
Collectegeld geven aan behoeftige christen bevat altijd risico’s.
Niet alle christenen zullen evengoed met het ontvangen geld omgaan.
Hoe anderen met het geld omgaan mag niet bepalen als we wel zouden
geven of niet. Dat neemt niet weg dat we een verantwoordelijkheid
hebben om hier verstandig mee om te gaan. We gaan een luierik geen
geld geven zodat hij niet moet gaan werken (2 Tessalonissenzen
3:6-15), noch een dronkaard zodat hij zich kan bedrinken, etc . Toch
moeten we voorzichtig zijn dat we behoeftigen niet tekort gaan doen,
omdat we het niet vertrouwen. Het is vaak moeilijk om geld te geven,
omdat we geldzuchtig zijn en het geld voor onszelf willen hebben. We
vinden financiële zekerheid fijn, het maakt ons egoïstisch. Maar
denk eens aan Jezus, Hij stierf voor mensen die totaal geen
dankbaarheid tonen. Had Hij dan maar niet moeten sterven aan het
kruis? Als ons hart beslist om behoeftige christenen te helpen met
het collectegeld, dan doen we iets goed onafhankelijk van hoe de
ontvanger ermee omgaat. In 2 Korintiërs 8 leert Paulus ons het
principe van gelijkheid. Niet iedereen heeft evenveel op hetzelfde
moment. Nu kan je rijk zijn, morgen arm, en andersom. Zo moeten
christenen die behoeftig zijn, zich niet schamen om te ontvangen. En
zo moeten christenen die rijk zijn, hun hart niet sluiten voor het
geven, want “die veel (verzameld had),
had niet over en die weinig (verzameld had), had niet te kort”
2 Korintiërs 8:15. Zo heeft God het gewild.
Geef met je hart. Niemand mag je dwingen om te geven. “En
ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met
tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief.”
2 Korintiërs 9:7. Laat je geen regels opleggen dat je tienden moet
geven, of welke regel dan ook. Wat je geeft is iets tussen jou en
God. De trouwe gelovige erkent dat alles toebehoort aan God en dat
wat we geven sowieso van God is. God zal zijn zegen niet van je
onthouden wanneer je vrijgevig bent (2 Korintiërs 9:6-8,12-14,
Efeziërs 4:28). Laat je ook geen schuldgevoel aanpraten wanneer je
ontvangt. Er is geen schaamte om te ontvangen, omdat God weet dat je
behoefte hebt en dat je er verstandig mee omgaat. Soms maken
omstandigheden in het leven het zo dat we hulp nodig hebben.
Een geopende deur en veel tegenstand
“En ik zal tot u komen, wanneer ik
Macedonië doorgereisd ben, want ik zal de reis door Macedonië doen,
maar dan zal ik mij mogelijk bij u langer ophouden, misschien wel de
winter doorbrengen, zodat gij mij kunt voorthelpen, wanneer ik
verder reis. Want ik wil u thans niet in het voorbijgaan bezoeken,
want ik hoop enige tijd bij u te blijven, als de Here het toestaat.
Maar ik zal nog tot Pinksteren te Efeze blijven; want mij is een
grote en machtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders.”
1 Korintiërs 16:5-9.
Paulus wilde de Korintiërs voor een langere tijd bezoeken nadat hij
Macedonië had doorgereisd. Paulus voornemen was ondergeschikt aan
Gods wil. “Indien de Here wil, zullen
wij leven en dit of dat doen” Jakobus 4:15. Gods wil voor ons
leven is niet altijd dezelfde als wij voor ogen hebben. Paulus wilde
graag bij de Korintiërs blijven gedurende de winter, maar nu moest
hij nog in Efeze blijven. Er was hem een grote en machtige deur
geopend. Paulus verbleef 3 jaar in Efeze (Handelingen 20:31),
vanwaar hij het evangelie verkondigde doorheen de Romeinse provincie
Azië (Handelingen 19:10). Het is in Efeze dat oa Demetrius, een
zilversmid die zilveren afgodsbeeldjes maakte, een volkstoeloop
tegen Paulus veroorzaakte (Handelingen 19:21-40). Ook zei Paulus
eerder dat hij in Efeze met wilde dieren had gevochten (1 Korintiërs
15:32). Toch zei Paulus niet ‘nu moet ik wel weggaan uit Efeze,
want ik krijg teveel tegenstand’. Daar waar mensen gewillig zijn
om te luisteren naar het evangelie, daar zal satan alles bewerken om
tegenstand te geven. De verkondiging van Gods woord gaat hand in
hand met verdrukking. Christenen die niet worden vervolgd, zijn
christenen die niet bezig zijn met het prediken van Gods woord. Het
hebben van vijanden wil dus niet altijd zeggen dat jij iets verkeerd
doet. Integendeel, wanneer je God gehoorzaamt dan zal je daardoor
ook veel vijanden krijgen (vgl 1 Tessalonissenzen 3:1-5). “Trouwens,
allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden.”
2 Timoteus 3:12.
Wanneer Timoteus komt … en
aangaande Apollos
“Wanneer
Timoteüs komt, zorgt er dan voor, dat hij bij u niet afgeschrikt
wordt, want hij doet het werk des Heren evenals ik; laat niemand hem
dan geringschatten. Maar helpt hem voort in vrede, opdat hij tot mij
komen kan, want ik wacht op hem met de broeders. En wat broeder
Apollos aangaat, hem heb ik herhaaldelijk verzocht met de broeders
tot u te gaan, doch hij wenste bepaald niet nu te gaan, maar hij zal
gaan, zodra het hem gelegen komt” 1 Korintiërs 16:10-12.
Paulus maant de Korintiërs aan om broeder Timoteus met respect te
behandelen. Hij had Timoteus immers naar hen gestuurd (1 Korintiërs
4:17). Timoteus was al onderweg doorheen Macedonië, samen met
Erastus (Handelingen 19:22, Romeinen 16:23). Het zou kunnen zijn dat
Timoteus wat bedeesd was vanwege zijn jonge leeftijd (1 Timoteus
4:12). Sterke karakters zoals er aanwezig waren in Korinte zouden
daar al vlug misbruik van kunnen maken. Ze zouden Timoteus kunnen
afschrikken door hun doen en laten. Denk maar aan de problemen die
er waren in de gemeente. Daarom moesten de Korintiërs beseffen dat
Timoteus hun niks anders zou vertellen dan wat Paulus overal in elke
gemeente leerde. Timoteus was een werker voor de Here net als
Paulus. Niks rechtvaardigde dat de Korintiërs zouden neerkijken op
Timoteus. Ze moesten hem in vrede voorthelpen, want Paulus
verwachtte Timoteus terug bij hem.
Paulus had Apollos meerdere keren verzocht om naar Korinte te gaan.
Maar Apollos vond het moment niet geschikt om te gaan. Apollos had
invloed in Korinte en kon het werk daar positief beïnvloeden.
Vermaningen
“Blijft
waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, weest sterk! Laat
alles bij u in liefde toegaan.” 1 Korintiërs 16:13-14.
De volgende woorden geven een beeld weer dat christen in oorlog
zijn. De christenen in Korinte moesten waakzaam zijn. Ze moesten
voortdurend toezien op zichzelf, en op de anderen. Ze moesten niet
weglopen van de verdrukkingen, maar vaststaan in het geloof,
handelen vanuit een diepe overtuiging. Ze moesten mannelijk zijn,
d.w.z. moedig zijn. De speeltijd is al lang voorbij. En ze moesten
sterk zijn, want het zijn de sterken die de strijd winnen. Maar in
dit alles mochten ze de liefde niet vergeten. Ze moesten elkaar
liefhebben! Eerder had Paulus hen gezegd dat geloof zonder liefde
waardeloos is (1 Korintiërs 13:1-3). Ze mochten de liefde niet
vergeten.
Aangaande Stefanus en zijn
metgezellen
“Nog
een verzoek, broeders: gij weet van het huis van Stefanas, dat het
een eersteling van Achaje is en dat zij zich ten dienste van de
heiligen gesteld hebben. Stelt u dan ook onder zulke mensen, en
onder ieder, die medewerkt en arbeidt. Ik verblijd mij over de komst
van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus, want hetgeen van uw kant nog
ontbrak, hebben dezen aangevuld; want zij hebben mijn geest en de
uwe verkwikt. Erkent dan zulke mensen.”
1 Korintiërs 16:15-18.
Stefanas wordt hier en in het eerste hoofdstuk vermeld. Hij is één
van de weinigen die door Paulus zelf was gedoopt (1:16). Stefanas is
ook één van de eerste discipelen van Jezus uit de streek van Achaje.
Hij en zijn gezin hebben zich ten dienste van de heiligen gesteld.
Hoe wil Paulus dat zij worden behandeld? Met respect en erkenning.
Ze moesten met zulke broeders samenwerken. Stefanas, Fortunatus en
Achaïkus waren waarschijnlijk diegene die de brief van de gemeente
te Korinte naar Paulus hebben gebracht. Paulus was enorm bemoedigd
door hun komst. Wanneer ze zouden terugkeren naar Korinte met Paulus
geschreven antwoord, dan zouden zij ook de Korintiërs verkwikken.
Het was immers voor hun welzijn en belang dat zij de reis van
Korinte naar Efeze hadden ondernomen.
Slotwoorden