Gemeente van Christus
Allen hadden deel aan de geestelijk
zegen
“Want ik stel er prijs op, broeders, dat
gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de
zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de
zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde
geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke
rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus” 1
Korintiërs 10:1-4.
Paulus wil de Korintiërs verduidelijken wat hij hen probeert te
zeggen. Hij gebruikt daarvoor het voorbeeld van het volk van Israel
toen zij door de woestijn trokken nadat God hen uit Egypte had
bevrijd. Het kernwoord in de eerste 5 verzen van dit hoofdstuk is
‘allen’. Paulus wilde
dat de Korintiërs inzagen dat de vaderen van de Joden ALLEN onder de
wolk waren (Exodus 13:21-22), ALLEN door de zee gingen (Exodus
14:22-29), ALLEN zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee,
ALLEN hetzelfde geestelijke voedsel aten (Exodus 16:15,35), ALLEN
dezelfde geestelijk drank dronken (Exodus 17:6 in het begin van de
40 jaar, Numeri 20:11 op het einde van de 40 jaar), want zij dronken
uit een geestelijke rots die met hen meeging. En die rots was de
Christus.
Ze waren allemaal behouden van de slavernij van Egypte. God had hen
bevrijd. Ze waren gedoopt in de zee en in de wolk die hen leidde. Ze
genoten geestelijk voedsel. Christus was de rots die met het volk
was. In al die zegeningen moesten de Korintiërs het beeld van
Christus zien. Hoe Christus de mens reinigt in de waterdoop en dan
het geestelijk voedsel voorziet voor de wedergeborene.
En toch heeft God in het merendeel
van hen geen welgevallen gehad
“En toch heeft God in het merendeel van
hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de
woestijn. Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat
wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden”
1 Korintiërs 10:5-6
Hoewel HEEL Israel was gedoopt en geestelijk voedsel kreeg van God,
heeft God toch in het merendeel van hen geen plezier gehad. De
woestijn was bezaaid met hun lijken (Numeri 14:29-30; Hebreeën
3:17-19; Judas 5). Dat moet een voorbeeld zijn voor de
nieuwtestamentische christenen. Want de reden dat hun lijken in de
woestijn lagen, was omdat ze een lust hadden om het kwade te doen.
Hun voorbeeld moet ons dus waarschuwen om niet dezelfde fouten als
hun te maken.
Paulus had de Korintiërs nog maar pas gewaarschuwd dat ze een gevaar
betekenden voor het geestelijke welzijn van hun broeders (zie
hoofdstuk 8 en 9). Nu evenwel waarschuwt hij de Korintiërs dat ze
moeten beseffen dat hun eigen geestelijke welzijn op het spel staat.
Het lezen van de oudtestamentische geschriften is zeer nuttig en
noodzakelijk, zodat wij kunnen leren van de voorbeelden vanouds.
Hoe is het zover kunnen komen
met de Israelieten?
“Wordt ook geen afgodendienaars zoals
sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder
om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. En laten
wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen
op een dag drieentwintigduizend. En laten wij de Here niet
verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de
slangen. En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen
om door de verderfengel” 1 Korintiërs 10-7-10.
Paulus waarschuwt de Korintiërs om geen afgodendienaars te worden
zoals sommige Israelieten toen zij zich neerzetten om te eten en te
drinken en opstonden om te dansen (zich vermaken met zingen en
dansen, spelen als een kind). Dit is wat de Korintiërs deden in de
afgodentempels (zie 1 Korintiërs 8). Het volk Israel was hen
voorgegaan toen Mozes uitbleef op de berg. Ze maakten zich een
gouden kalf, aten en vierden feest (Exodus 32). Paulus waarschuwt de
Korintiërs ook om geen hoererij te plegen zoals sommige Israelieten
deden. De Moabieten nodigden de Israelieten uit om slachtoffers te
komen brengen aan hun goden. Zij gingen op het verzoek in en bogen
zich voor die goden neer. Ook pleegde Israel toen ontucht met de
Moabitische dochters die hen daar verleidden. Op één dag vielen er
drieëntwintigduizen (Numeri 25). Deze dingen gebeurden ook in de
afgodentempels die er in Korinthe waren. Paulus waarschuwt de
Korintiërs dat ze niet mogen klagen zoals sommige Israelieten deden
uit onvrede en ongeduld. God stuurde vurige slangen onder het volk (Numeri
21) en op een ander moment een verderfengel (Numeri 16).
Dit is Israel overkomen toe een
voorbeeld voor ons
“Dit is hun overkomen tot een voorbeeld
voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie
het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie
toe, dat hij niet valle. Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te
doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven
vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de
uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” 1 Korintiërs
10:11-13.
Paulus herhaalt dat deze dingen over hen zijn gekomen als een
voorbeeld voor ons. Het is geschreven als een waarschuwing voor ons
over wie het einde van de eeuwen gekomen is. Het tijdperk van
Christus is de laatste kans voor de mens. In Christus zal alles tot
een einde worden gebracht. Wie dus denkt te staan, zoals de
Korintiërs van zichzelf dachten, moet
goed opletten dat hij niet valt. De verzoeking waarmee het
kwade probeert te misleiden, is niet bovenmenselijk. Het is niet
onmogelijk om eraan te weerstaan. Want God is trouw, Hij zal niet
toelaten dat een mens boven zijn vermogen wordt verzocht. Met de
verzoeking die komt, zal God ook voor de uitkomst zorgen zodat de
mens Gods ertegen bestand is. Als ik dus de verzoeking niet kan
weerstaan, dan is het niet omdat het niet mogelijk zou zijn, maar
omdat ik ervoor kies om toe te geven aan de verzoeking.
We leven in een maatschappij waar eigen verantwoordelijkheid niet
meer juist wordt geleerd en toegepast. Zonde is geen zonde meer,
maar een ziekte of een emotionele onstabiliteit waar geen
geestelijke hulp (van God) kan helpen. Dat is de gangbare gedachte
van een maatschappij die God heeft weggeduwd. Maar als die gedachte
zou kloppen, dan betekent dat ook dat er geen hoop is voor die
mensen. Als mensen die leugen geloven dan worden ze beroofd van de
hoop op berouw, bekering en vergeving. Zondaren zijn geen
slachtoffers maar daders. God geeft een uitweg zodat een zondaar
zich kan bekeren en de zonde kan weerstaan.
Ontvlucht daarom de afgoderij
“Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht
de afgoderij! Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt
dan zelf, wat ik zeg. Is niet de beker der dankzegging, waarover wij
de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van
Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het
lichaam van Christus? Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen
ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.
Ziet, hoe het gaat bij het Israel naar het vlees: hebben niet zij,
die de offers eten, gemeenschap met het altaar?” 1 Korintiërs
10:14-18.
Vlucht weg van afgoderij! Ga er niet in mee om te kijken hoe ver je
kan gaan. Het is een gevaar waar je van moet wegvluchten. Paulus
doet beroep op hun wijsheid. Op hun vermogen om na te denken over
deze dingen. Hij stelt hen daarom zeven vragen zodat ze kunnen
beseffen wat ze eigenlijk deden door te gaan aanliggen in een
afgodentempel. Dit doet hij aan de hand van de tafel des Heren waar
de christenen wekelijks deel aan hebben.
1. Is niet de beker van de dankzegging een gemeenschap met het bloed
van Christus?
2. Is niet het brood dat we breken een gemeenschap met het lichaam
van Christus?
Deelnemen aan de tafel des Heren (het avondmaal), dan zijn we
verenigd met Christus. Het is een verbinding en intimiteit met het
bloed en het lichaam van Christus. Maar niet alleen met Christus,
ook met de medechristenen. Want omdat het één brood is, zijn zij die
er aan deelnemen, één lichaam omdat allen deel hebben aan het ene
brood.
3. Hebben de Israelieten die offers eten geen gemeenschap met het
altaar?
Ook bij de Joden was het zo. Zij die aten van het offervlees hadden
deel aan de aanbidding (Leviticus 8, Deuteronomium 12).
“Wat
wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een
afgod iets is? Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze
geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt
met de boze geesten. Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de
beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel
hebben en aan de tafel der boze geesten. Of willen wij de Here tot
naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?” 1 Korintiërs
10:19-22.
Waarom zegt Paulus dit? Wat bedoelt hij hiermee?
4. Bedoelt hij dan te zeggen dat een afgodenoffer iets is?
5. Of dat een afgod iets is?
Nee, dat is niet wat Paulus bedoelt, want afgoden bestaan niet. Maar
boze geesten bestaan wel. En offers die aan afgoden worden gebracht
zijn offers die aan boze geesten worden gebracht i.p.v. aan God.
Paulus wil niet dat de Korintiërs in gemeenschap komen met boze
geesten. Dit is wat de Korintiërs deden die van zichzelf dachten dat
zij naar de afgodentempel konden gaan en deelnemen aan de rituelen
zonder daar iets verkeerd mee te doen. Ze moesten echter beseffen
dat ze daar niet zomaar mee wegkwamen. God tolereert dat niet! Als
ze dachten dat ze dat konden doen, namelijk deelnemen aan de beker
van de boze geesten en aan de beker van de Here, dan vergisten ze
zich zeer. Ge kunt niet aan de tafel van de Here deelhebben en aan
de tafel van de boze geesten.
6. Willen wij de Here tot naijver wekken?
7. Zijn wij misschien sterker
dan God?
God is een jaloerse God. Zijn liefde voor de mens drijft Hem
daartoe. Als je iemand liefhebt, dan wil je die persoon niet
verliezen. Dan wil je die persoon beschermen. Dan wil je het beste
voor die persoon. God aanvaardt het niet dat de mens een verdeelde
liefde kent in zijn hart. Het is alles of niks. De Korintiërs
handelden zo dom. Ze dachten dat ze het beter wisten dan God. Nu,
als je iemand uitdaagt, dan kunt ge er maar beter voor zorgen dat ge
sterker zijt dan de persoon die ge uitdaagt. Dachten de Korintiërs
echt dat ze sterker waren dan God? Zo gedroegen ze zich alvast wel.
Maar zo gedroeg Israel zich ook! Eet geen afgodenoffers in de
afgodentempels als onderdeel van een afgodendienst.
Al wat in de vleeshal te koop is, moogt
gij eten
“Alles is geoorloofd, maar niet alles is
nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Niemand zoeke
het zijne, maar wat des anderen is” 1 Korintiërs 10:23-24.
Eerder in hoofdstuk 8 veroordeelde Paulus de Korintiërs al dat ze
geen rekening hielden met de zwakke broeder en hem daardoor tot
zonde verleidden. Nu evenwel veroordeelt Paulus hen voor de daad
zelf, namelijk het eten van afgodenvlees in de afgodentempel als
onderdeel van de afgodendienst. Er zijn dingen die geoorloofd zijn,
maar daar is niet alles nuttig van. Maar er zijn ook dingen die
simpelweg verkeerd en verboden zijn. De Korintiërs echter dachten
dat ze vrijheden hadden daar waar God geen vrijheid heeft gegeven.
Maar ook al is iets geoorloofd, dat betekent daarom niet dat het
opbouwt. Niet alles doet de gelovige groeien in wijsheid, heiligheid
en genade. Daarom is het goed om steeds na te denken als je de
vrijheid hebt. En indien ja, is het nodig dat ik het doe of zal mijn
vrijheid het geloof van mijn broeder ondermijnen waardoor hij
verloren zal gaan? Zo gaf Paulus zijn vrijheden als apostel op tot
welzijn van de gelovigen die zwak waren.
“Al wat in de vleeshal te koop is, moogt
gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar, want de aarde
en haar volheid is des Heren. Indien een der ongelovigen u uitnodigt
en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder
dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar. Doch indien iemand tot u
zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te
kennen gaf, en om het geweten. Ik bedoel nu niet uw eigen geweten,
maar dat van die ander. Want waartoe zou mijn vrijheid beoordeeld
worden door eens anders geweten? Indien ik onder dankzegging van
iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets,
waarvoor ik dankzeg? Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet
het alles ter ere Gods. Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch
aan de gemeente Gods aanstoot; zoals ook ik allen in alles ter wille
ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen,
opdat zij behouden worden” 1 Korintiërs 10:25-33.
Maar als het eten van afgoden offervlees zondig is, hoe zit het dan
met vlees dat na het afgodenritueel in de vleeshal te koop werd
aangeboden? Paulus zegt dat de Korintiërs alle vlees in de vleeshal
mogen kopen en eten. Ze moeten niet eerst navraag doen uit
gewetensbezwaar omdat de aarde en haar volheid van God is. Jezus had
alle spijzen rein verklaard (Markus 7:19). De christen moet dus geen
onderzoek gaan doen naar de oorsprong van het vlees.
Ook als een ongelovige de christen uitnodigt en hij wil gaan, dan
mag de christen alles eten wat hem wordt voorgeschoteld zonder
navraag te doen uit gewetensbezwaar. Maar als iemand aangeeft dat
het vlees gewijd is, dan mag de christen het niet eten. Dit om
rekening te houden met het geweten van die persoon. In zijn eigen
geweten weet de christen immers dat alle spijzen rein zijn en dat
hij de vrijheid heeft om alle spijzen te eten. Als de christen God
gedankt heeft voor het eten, dan kan niemand zeggen dat de christen
zijn vrijheid misbruikt. Niemand heeft het recht om kwaad te spreken
over de christen als hij iets eet waarvoor hij God heeft gedankt.
Als ge dus eet of drinkt,
doet het om God te eren. Houdt daarbij rekening om noch aan de
Joden, noch aan de Grieken, noch aan de gemeente van God aanstoot te
geven. Paulus gaf hen dit voorbeeld. Hij was allen in alles ter
wille. Paulus paste zich aan aan de mening, de belangen en de
verlangens van anderen.
Hij zocht niet zijn eigen belang, maar dat van zeer velen omdat zij
behouden worden.