Gemeente van Christus Houthalen Oost
Gedrag van slaven (6:1-2)
“1
Allen, die onder een slavenjuk zijn, moeten hun meesters alle eer
waardig achten, opdat de naam Gods en de leer geen smaad lijden. 2
Zij, die gelovige meesters hebben, moeten hen niet geringschatten,
omdat zij broeders zijn, doch des te betere slaven wezen, omdat hun
meesters gelovigen en geliefden zijn, die zich beijveren wel te
doen. Leer en vermaan in deze zin.”
1 Timoteüs 6:1-2.
Allen die onder een slavenjuk zijn, moeten hun meesters alle eer
waardig achten. Een juk wordt op lastdieren gelegd om lasten te
trekken. Paulus verwijst naar hen die gebukt gaan onder slavernij.
Christus verlangt van hen om hun meesters met eerbied te behandelen
en om hen in alles gehoorzaam te zijn, zowel de goede als de slechte
(vgl. Kolossenzen 3:22; 4:1; 1 Petrus 2:18). Het niet eerbiedigen
van hun meesters zou maken dat men de naam van God en de leer van
Christus zou kunnen belasteren. Men zou de leer gaan bespotten en
God verwijten gaan maken vanwege hun gedrag (vgl. Titus 2:5). De
slaven die gelovige meesters hebben (zie brief van Paulus aan
Filemon), mogen hun meesters niet verachten door hen als
onbelangrijk of onbetekenend te achten, want hun meesters zijn ook
hun broeders in het geloof. Ze moeten integendeel des te betere
slaven voor hen zijn, omdat hun meesters gelovigen en geliefden van
God zijn. Als gelovige meesters doen zij hun best om goed te doen. “9
De slaven moeten hun meesters onderdanig zijn in alles, het hun naar
de zin maken zonder tegenspraak, 10 of oneerlijkheid, maar alle
goede trouw bewijzen, om de leer van God, onze Heiland, in alles tot
sieraad te strekken.”
Titus 2:9-10. Dit moest Timoteüs leren aan de slaven. Hij moest hen
vermanen om niet in opstand te komen tegen hun meesters.
Waarschuwing tegen valse leer (6:3-5)
Iemand die een andere leer verkondigt, is opgeblazen. Eerder schreef
Paulus al dat Timoteüs moest bevelen om geen andere leer te brengen
(1 Timoteüs 1:3). In 1 Timoteüs 1:9-11 gaf Paulus een opsomming van
gedragingen van mensen die ingaan tegen de gezonde leer. Mensen die
zo leven zijn opgeblazen, ze zijn verblind door hun trots en
dwaasheid. Hun leven getuigt ervan dat ze zich niet onderwerpen aan
de gezonde woorden van Jezus Christus als Here. Hoe kan je Jezus je
koning noemen wanneer je leven getuigt van rebellie tegen zijn
koningschap? Zo iemand laat net zien dat hij niet instemt met de
leer van de godsvrucht. Hij denkt iets te weten, maar weet helemaal
niets. Zulke mensen hebben een zwak voor geschillen en
haarkloverijen. Ze hebben een ziekelijke aantrekking voor het
opzoeken van geschilpunten en het ruzie maken over kleine en zinloze
zaken. Paulus waarschuwde Timoteüs hier reeds voor (1 Timoteüs
1:4,6-7). Zulke mensen zijn een bron van nijd (jaloersheid), twist
(strijd), lasteringen (goddeloos spreken), kwade vermoedens en
geharrewar (nutteloze bezigheid). Dit is niet hoe christenen zich
behoren te gedragen en daarom moet er afstand worden genomen van
zulke mensen (vgl. Romeinen 16:17; 1 Korintiërs 11:16; 2 Timoteüs
3:5). Het zijn mensen die niet meer helder zijn van denken. Hun
moraal is bedorven. Ze zijn het spoor van de waarheid kwijtgeraakt.
De waarheid was eens van hun, maar ze hebben zichzelf ervan beroofd
omdat ze de godsvrucht als iets winstgevend beschouwen.
Als Paulus dit schrijft in relatie tot de slaven, dan zouden slechte
meesters de woorden van het evangelie kunnen misbruiken om hun
slaven te onderdrukken. Het geloof misbruiken om er persoonlijk
voordeel uit te halen is van alle tijden. Kijk maar naar de
Katholieke Kerk, of naar de vele T.V. evangelisten die zich
verrijken door het geloof als iets winstgevend te beschouwen. Ze
maken koopwaar van hun volgelingen.
Godsvrucht brengt grote winst (6:6-10)
“6
Nu brengt inderdaad de godsvrucht grote winst, indien zij gepaard
gaat met tevredenheid.”
1 Timoteüs 6:6.
Het vrucht dragen voor God brengt desalniettemin grote winst, onder
de voorwaarde dat zij gepaard gaat met tevredenheid. Tevredenheid
impliceert een leven waarin geen hulp of steun nodig is. Geeft het
leven dat God je aanbiedt voldoening? “16
Beter is het weinige van de rechtvaardige dan de rijkdom van vele
goddelozen; 17 want de armen der goddelozen worden verbroken, maar
de HERE schraagt de rechtvaardigen.”
Psalm 37:16-17 (vgl. Hebreeën 13:5). Zij die niet zoeken naar het
uiterlijke, zullen vrede en tevredenheid kennen omdat hun geluk niet
afhangt van het aardse. Zoals Paulus zei: “11
Niet dat ik dit zeg, als zou ik gebrek lijden; want ik heb geleerd
met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen. 12 Ik
weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en
in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verzadigd worden als in
honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. 13 Ik vermag alle
dingen in Hem, die mij kracht geeft.”
Filippenzen 4:11-13. Dit moest de slaven die slechte meesters
hadden, enorm veel kracht, moed en hoop hebben gegeven.
“7
Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook
niets uit medenemen. 8 Als wij echter onderhoud en onderdak hebben,
dan moet ons dat genoeg zijn.”
1 Timoteüs 6:7-8.
De reden waarom gelovigen tevreden zijn, ongeacht de omstandigheden
waarin ze leven, is omdat ze beseffen dat zonder bezittingen geboren
worden. En wanneer ze sterven zullen ze niets van wat ze hebben
bijeen vergaard, kunnen meenemen. Job besefte dit principe toen hij
veel dierbare dingen in zijn leven was verloren. Hij zei: “Naakt
ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen
wederkeren. De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam
des HEREN zij geloofd.”
Job 1:21 (vgl. Psalm 49:17; Prediker 5:15-16; Spreuken 27:24; Lukas
12:20). Daarom is het belangrijk om tevreden te zijn met onderhoud
en onderdak. Heb je de nodige levensmiddelen om te leven? Heb je een
plaats om te slapen? Dan moet dat je genoeg zijn. Streven naar meer
bezittingen zal je geloof schade toebrengen. Het zal je doen
afdwalen van je geloof en jezelf met veel verdriet doorboren zoals
Paulus in de volgende verzen beschrijft.
“9
Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in
vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in
verderf en ondergang. 10 Want de wortel van alle kwaad is de
geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof
afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord.”
1 Timoteüs 6:9-10.
Wie rijk wil zijn, wie het verlangen heeft om meer te hebben dan
onderhoud en onderdak, die zal in de macht van verzoeking vallen.
Die zal in de verleiding komen om te zondigen omdat zijn hart op
rijkdom is gebrand (vgl. Deuteronomium 7:25). Dit verlangen kan er
zijn bij arm en rijk. Zo mensen vallen in de macht van een strik.
Het is een val die hen stevig in de greep houdt (Spreuken 1:17-19).
Ze vallen in de macht van vele dwaze en schadelijke begeerten die
hen doen wegzinken in verderf en ondergang. Het verlangen naar
rijkdom opent de verleiding om deze rijkdom op een zondige manier te
bekomen. Deze begeerten zijn verwoestend en zullen leiden tot het
eeuwige vuur (vgl. Spreuken 15:27; 28:20; Matteüs 13:22; 27:3-5
Jakobus 5:1-6; 1 Johannes 2:15-17; Judas 1:11).
Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Deze uitspraak is wat
controversieel. De focus van Paulus ligt niet zozeer op het
verwerven van rijkdom als de wortel van alle kwaad. Immers, om te
voorzien in onderhoud en onderdak is er een verantwoordelijkheid om
te werken voor geld (vgl. 2 Tessalonissenzen 3:10-12). Christenen
moeten goede rentmeesters zijn van hetgeen ze hebben (vgl. Lukas
16:1-8) Hebzuchtige liefde hebben voor het vleselijke, waaronder ook
geld onder valt, is de bron van alle kwaad. Daarom hebben sommige
vertalingen er ook voor gekozen om te spreken over allerlei kwaad.
Het kan ook zijn dat Paulus een spreuk voor ogen heeft. Een spreuk
is een waarheid die normaal gezien waar is, maar daarom niet in elk
specifieke geval waar is (vgl Spreuken 22:6). We weten bijvoorbeeld
dat de zonde van Adam en Eva niet is voortgekomen uit geldzucht.
Hoe dan ook, het verlangen naar geld heeft ervoor gezorgd dat
sommigen van het geloof zijn afgedwaald. Zij die dit doen hebben
zich met diep verdriet gekweld. De apostel Judas is daar een
duidelijk voorbeeld van. Hij is van de waarheid naar de leugen
afgedwaald omdat hij een liefhebber van geld was (Handelingen
1:16-19).
Paulus’ oproep aan Timoteüs (6:11-16)
“11
Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar
gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en
zachtzinnigheid. 12 Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het
eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis
afgelegd hebt voor vele getuigen.”
1 Timoteüs 6:11-12.
Timoteüs is anders, hij is een man van God (vgl. 1 Koningen 12:22;
Deuteronomium 33:1; 2 Timoteüs 2:22; 3:17). Als man van God moet hij
deze dingen, zoals de geldzucht, ontvluchten (vgl. 1 Korintiërs
6:18; 10:14). Ervoor vluchten omdat het gevaarlijk en afschuwelijk
is. In plaats daarvan moet Timoteüs begerig zoeken naar
gerechtigheid (een toestand die voor God aanvaardbaar is),
godsvrucht (vroomheid), geloof (vertrouwen in God), liefde,
volharding (geduldig verdragen en standvastig wachten op) en
zachtzinnigheid (mildheid, vriendelijkheid). Timoteüs moet de goede
strijd van het geloof strijden (vgl. 1 Timoteüs 1:18; Judas 1:3; 1
Korintiërs 9:24-27; 2 Timoteüs 4:6-8). Een christen moet deelnemen
aan deze strijd en zich inspannen om te vechten tegen de gevaren van
het geloof (vgl. 1 Tessalonissenzen 5:8-9). Timoteüs moet zo het
eeuwige leven in bezit nemen. Dit impliceert ook dat zij die dit
gevecht niet leveren, het eeuwig leven niet in bezit kunnen nemen
(vgl. Filippenzen 3:12-14). Het is tot deze strijd waartoe Timoteüs
geroepen is en de goede belijdenis heeft afgelegd voor vele getuigen
(zie commentaar op 1 Timoteüs 1:18). Een mens wordt geroepen door de
verkondiging van het evangelie (vgl. 2 Tessalonissenzen 2:14). Het
belijden van het geloof in Christus, zowel voor te worden gedoopt
(vgl. Handelingen 8:37; Romeinen 10:9-10), als tijdens de nieuwe
wandel als christen (Lukas 12:8-9), is essentieel om te kunnen
worden behouden. Deze belijdenis kostte Jezus het leven (Johannes
19:7). Ook Timoteüs heeft deze goede belijdenis afgelegd voor vele
getuigen. Het is geen compliment wanneer ongelovigen tegen een
christen zeggen dat ze niet wisten dat hij een christen is.
“13
Ik beveel voor God, die alle leven wekt, en voor Christus Jezus, die
de goede belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd heeft, 14 dat gij
dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning
van onze Here Jezus Christus,”
1 Timoteüs 6:13-14.
De opdracht die Paulus aan Timoteüs geeft is een bevel, een
bekendmaking voor het aangezicht van God die alle leven wekt. Eerder
beval Paulus reeds aan Timoteüs om te handelen zonder vooroordeel en
vooringenomenheid (1 Timoteüs 5:21). Leven en dood ligt in Gods
handen (vgl. Deuteronomium 32:39; Johannes 5:21; Handelingen 17:25).
Paulus haalt ook Jezus Christus aan als getuige. Jezus heeft de
goede belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd (Matteüs 26:63-63;
27:1-2; Johannes 18:33-37). Dit moet Timoteüs aanmoedigen om het
belijden niet na te laten en om de geboden van 6:11 onbevlekt (vrij
van gebrek), onberispelijk (zonder fout), en zorgvuldig te
gehoorzamen (Filippenzen 2:15) tot de verschijning van onze Here
Jezus (vgl. Hebreeën 9:28; 1 Johannes 3:2; 1 Petrus 1:7).
“15
welke te zijner tijd de zalige en enige Heerser zal doen
aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren, 16 die
alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont,
die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige
kracht! Amen.”
1 Timoteüs 6:15-16.
De verschijning van Jezus op plaatsvinden op het moment dat de Vader
heeft bepaald (Handelingen 1:7; Matteüs 24:36). Jezus wederkomst zal
ervoor zorgen dat alle zielen de zalige en enige Heerser (vorst)
zullen aanschouwen. Hij is de Koning der Koningen en de Here der
Heren (vgl. 1 Timoteüs 1:11,17; Matteüs 28:18; Daniël 2:44-47;
Openbaringen 17:14; 19:16). God alleen bezit onsterfelijkheid,
d.w.z. Hij heeft geen begin of einde (Johannes 5:26). God bewoont
een ontoegankelijk licht die geen mens ooit gezien heeft of kan zien
(Psalm 104:2; Exodus 33:20; Johannes 1:18; 6:46). Hem komt de
grootste eer toe die kan worden gegeven. Hem komt eeuwige kracht
toe, in verleden, heden en toekomst (Romeinen 11:33-36; Judas 1:25).
Bevelen voor de rijken (6:17-19)
“17
Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet
hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere
rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft,”
1 Timoteüs 6:17.
Hun die rijk zijn tijdens hun leven op aarde, voor zolang de aarde
bestaat, moeten worden bevolen om niet hooghartig te zijn. Ze mogen
niet hoogmoedig of trots zijn omdat ze rijk zijn. Ze moeten niet
denken dat ze beter zijn. Ze moeten ook niet denken dat ze God niet
nodig hebben omdat hun rijkdommen hun veiligheid en zekerheid
bieden. Het zou de indruk kunnen opwekken dat ze hun hoop op de
onzekere rijkdom hebben gevestigd, i.p.v. op God. Het is God immers
die alle rijkdommen rijkelijk ten gebruike geeft (Prediker 5:18-19),
God geeft rijkdom aan de mens om ervan te genieten. De mens Gods
hoeft zich niet schuldig te voelen wanneer hij rijkdommen heeft.
Toch is rijkdom is een slechte god, vandaag is hij er en morgen kan
hij weg zijn (Spreuken 27:24; Job 31:24-25). Hoe minder je hebt, hoe
aantrekkelijker de hemel zal zijn.
“18
om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en
mededeelzaam, 19 waardoor zij zich een vaste grondslag voor de
toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen.”
1 Timoteüs 6:18-19.
In plaats van rijkdom te verafgoden, moeten rijken bevolen worden om
hun rijkdom gebruiken om goede dingen te doen. Om rijk te zijn in
goede werken (Lukas 12:21). Hun aandacht moet zich richten op goede
werken, op vrijgevigheid en mededeelzaamheid (Romeinen 12:13;
Handelingen 9:36; 1 Johannes 3:17). Aardse schatten kunnen de
christen helpen om zich een vaste grondslag (fundering) voor de
toekomst te verzekeren. Zij die rijk zijn in goede werken zullen het
ware leven grijpen. Zij die hun hoop vestigen op onzekere rijkdom,
zullen het ware leven mislopen.
Bewaar wat u is toevertrouwd (6:20-21)
“20
O Timoteus, bewaar wat u is toevertrouwd, houd u buiten het bereik
van de onheilige, holle klanken en de tegenstellingen der ten
onrechte zo genoemde kennis. 21 Sommigen, die woordvoerders daarvan
zijn, zijn het spoor des geloofs bijster geraakt. De genade zij met
ulieden.”
1 Timoteüs 6:20-21.
O Timoteüs, zegt Paulus. Het is een uitdrukking die we gebruiken om
een bezorgdheid of ontzetting weer te geven. Timoteüs moest bewaren
wat hem werd toevertrouwd. Hij moest er zorg voor dragen, het
bewaken en erop letten dat hij de voorschriften zou opvolgen en
waarnemen (vgl. Titus 1:9,14). Sommigen waren immers al van het
geloof afgeweken door vreemde leringen na te volgen (1 Timoteus
1:4-6; Kolossenzen 2:8,18). Timoteüs kon dit voorkomen door zulke
mensen en gedachten te schuwen, door zich van hen af te keren. Zulke
mensen immers beweren dat hun onheilige, holle klanken en
tegenstellingen die ze verspreiden, kennis is. Ze beweren dat hun
kennis de diepere, volmaaktere en uitgebreidere kennis van het
christelijke geloof is (Titus 3:9). Sommigen die deze leringen
verspreiden, zijn het spoor van het geloof kwijtgeraakt.
De genade zij met jullie allen. Paulus wenst dat Gods invloed en
gunst met hen zou zijn, zodat beschermd zijn tegen de misleidingen
waarvoor Paulus Timoteüs en zij die bij hem waren, waarschuwt.