Gemeente van Christus Houthalen Oost
Vermanen van ouderen en jongeren (1:1-2)
“1
Word niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader;
doe het jonge mannen als broeders, 2 oude vrouwen als moeders, jonge
vrouwen als zusters, in alle reinheid.”
1 Timoteüs 5:1-2.
Eerder had Paulus tegen Timoteüs gezegd dat hij een voorbeeld moest
zijn voor de gelovigen. Zo kon hij voorkomen dat broeders en zusters
op hem zouden gaan neerkijken o.w.v. zijn jeugdige leeftijd
(1Timoteüs 4:11-16). Nu geeft Paulus advies over hoe Timoteüs moet
omgaan met ouderen en jongeren. Hij mocht niet heftig worden tegen
een oude man. Ook oudere mannen maken fouten en moeten daarover
worden aangesproken. Maar jeugdigheid kan ervoor zorgen dat Timoteüs
heftig zou gaan reageren. Dat er verwijten worden gemaakt en met
woorden zou worden geslagen. Dat mocht hij niet doen. Hij moest oude
mannen vermanen als een vader, dus met voorzichtigheid, met respect
en eerbied voor hun hogere leeftijd en grijze haren (vgl. Leviticus
19:32), met nederigheid en zachtmoedigheid. Niet allen worden ouder
en wijzer. Maar zelfs wanneer een oudere zich niet wijs gedraagt,
moeten jongeren hen nog steeds met respect behandelen. Timoteüs
moest jonge mannen vermanen als broeders. Hij mocht zich niet boven
hen verheffen o.w.v. de verantwoordelijkheid die aan hem gegeven is.
Soms worden mensen blij wanneer ze een fout bij een ander vinden.
Vermaning moet voortkomen, niet uit een verlangen om een fout te
vinden, maar om de overtreder te helpen te overwinnen (vgl. Galaten
6:1-2; 2 Petrus 1:7). “10
Weest in broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten
voorbeeld, …”
Romeinen 12:10.
Oudere vrouwen moesten worden vermaand als moeders en jongere
vrouwen als zusters, in alle reinheid. Timoteüs moest letten op hoe
hij met vrouwen omging wanneer hij hen vermaande. Hij moest hen
vermanen in alle reinheid. Maar dat betekent dat hij voortdurend
bedachtzaam moest zijn op hoe hij spreekt, hoe hij kijkt, en hoe hij
zich gedraagt in het bijzijn van vrouwen. Welke signalen stuurt hij
uit met zijn voorkomen? Iemand die zondigt, is kwetsbaar, en daar
kan gemakkelijk misbruik van worden gemaakt door mensen die hen
daarover aanspreken. Paulus had eerder al gezegd “En
het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, uit een
goed geweten en een ongeveinsd geloof.”
1 Timoteüs 1:5. De gevoelens van diegene die vermaant zijn
onbelangrijk. De vermaning moet gebeuren naar Gods wil met als doel
de overtreder te helpen.
Zorg voor de weduwen (5:3-16)
“3
Houd als weduwen in ere, wie waarlijk weduwen zijn.”
1 Timoteüs 5:3.
Ware weduwen moesten in ere worden gehouden, zij moesten zeer hoog
worden geacht en gehuldigd door voor hen te zorgen. Paulus geeft in
de volgende verzen een beschrijving van wie in aanmerking komt als
ware weduwe. In Handelingen 6:1 zien we een voorbeeld waar de
weduwen werden geholpen met hun dagelijkse zorgen. De weduwen waar
Paulus hier over spreekt zijn een bijzondere klasse van weduwen. Het
zijn vrouwen boven de zestig jaar oud (1Timoteüs 5:9), die geen
kinderen en kleinkinderen hebben die voor hen kunnen zorgen
(1Timoteüs 5:4), die hun leven hebben gewijd aan het ondersteunen
van de gemeente (1Timoteüs 5:10). Zulke weduwen moeten door de
gemeente moeten worden ondersteund d.m.v. collectegelden (1Timoteüs
5:10).
“4
Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten zij
dan eerst aan eigen familie godsvrucht tonen en aan het vorig
geslacht vergelden wat zij hun te danken hebben, want dit is
welgevallig aan God. 5 Een ware weduwe dan, die alleen staat, heeft
haar hoop op God gevestigd en volhardt in haar smekingen en gebeden
dag en nacht; 6 doch zij, die een los leven leidt, is levend dood. 7
Ook deze dingen moet gij bevelen, opdat zij onberispelijk blijven.”
1 Timoteüs 5:4-7.
Wanneer een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, dan is het de
verantwoordelijkheid van de kinderen om aan hun eigen familie
godsvrucht te tonen. Vrucht dragen voor God doe je door aan je
ouders en grootouders te vergelden wat je aan hen te danken hebt.
Dit is welgevallig aan God. Eerder zei Paulus dat het goed en
aangenaam is voor God om te bidden voor alle mensen en voor
hooggeplaatsten (1Timoteüs 2:1-3).
Ouders en grootouders moeten worden geëerd door het nageslacht
(Matteüs 15:4-6; Efeziërs 6:1-3). Dit doe je door voor hen te
zorgen, hen te helpen met het huishouden, met het betalen van de
rekeningen, hen regelmatig te bellen en te bezoeken, hen ergens naar
toe te brengen of mee te nemen wanneer je weggaat, hen in huis te
nemen wanneer alleen wonen niet meer werkbaar is, etc. (vgl.
Johannes 19:26-27). Het is de taak van de ouders om dit te leren aan
hun kinderen. Kinderen en kleinkinderen die niet voor hun ouders en
grootouders zorgen wanneer ze op leeftijd zijn, zijn niet
welgevallig aan God. Het helpt wanneer je ouders en grootouders goed
voor je zijn geweest, maar het gebod om je ouders te eren is niet
verbonden aan de voorwaarde dat ze goed voor jou moeten zijn
geweest. Ook slechte ouders en grootouders moeten worden geëerd.
De ware weduwe is een weduwe die alleen staat. Ze heeft geen
kinderen of kleinkinderen die voor haar kunnen zorgen. Het is tevens
een vrouw die haar hoop op God heeft gevestigd, ze leeft met een
diep vertrouwen in God en haar levenswandel tot dusver getuigt
daarvan. Ze volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht (vgl.
Lukas 2:36-39; 1 Korintiërs 7:32; Ruth 2:12;). Het is een leven
waarin God centraal staat. Daartegenover staat het leven van een
weduwe die een los leven leidt. Een weduwe die de lusten, de
rijkdommen en de verleidingen van deze wereld najaagt (vgl. Jakobus
5:5; Deuteronomium 28:56-57; Lukas 7:25; 12:19). Zo iemand is levend
dood. Dood door haar zonden en overtredingen (vgl. Efeziërs 2:1;
Kolossenzen 2:13; Openbaringen 3:1). Zo een weduwe mag niet worden
ondersteund door de gemeente. Ook deze dingen moest Timoteüs bevelen
aan de weduwen zodat zij onberispelijk blijven (vgl. 1 Timoteüs 1:3;
4:11; 6:17). Jong en oud moest worden geleerd om rein te zijn en te
blijven in leer en wandel.
Wanneer iemand niet voor zijn familie of huisgenoten zorgt, dan
heeft deze zijn geloof verloochend. Verloochenen betekent om niet te
handelen zoals je zou moeten. Je plichten opgeven, ontkennen en
verwerpen. Zo iemand is erger dan een ongelovige (vgl. Lukas
12:47-48). “16
Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken
verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en
niet deugen voor enig goed werk.”
Titus 1:16. Een geloof zonder werken is een dood geloof (Jakobus
2:14-26). Het is iemand die niet voldoet aan de normen van het
evangelie (Handelingen 6:7; Judas 1:3). Ongelovigen kunnen niet
worden behouden. Wat zegt ons dat dan over iemand die erger is dan
een ongelovige? Godsvrucht betekent om goed te doen aan gelovigen en
ongelovigen en te zorgen voor je eigen familie (Galaten 6:10).
De ware weduwe is een weduwe
die ouder is dan zestig jaar.
Het is een vrouw die
de vrouw is geweest van één man (zie
commentaar op 1 Timoteüs 3:2-3). Ook in deze context is de vraag als
dit betekent of deze vrouw slechts eenmaal gehuwd is geweest. Of als
het betekent dat zij tijdens haar huwelijk trouw is geweest aan haar
man. Romeinen 7:2-3 leert ons dat wanneer een vrouw bij het leven
van haar man een andere tot man neemt, een echtbreekster is. Zij is
dan gehuwd met een tweede man, terwijl ze nog gebonden is aan haar
eerste man. Dit is niet geoorloofd, tenzij de eerste man is
gestorven (1 Korintiërs 7:10-11, 39). Als dit de gedachte is waar
Paulus op doelt, dan komt een weduwe die in het verleden een
echtbreekster is geweest, niet in aanmerking voor ondersteuning door
de gemeente. Van de ware weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij
goede werken heeft gedaan zoals het grootbrengen van haar kinderen.
Een goede moeder maakt van het huis een thuis. Zij zorgt ervoor dat
de kinderen worden gevoed, dat ze zedig zijn gekleed, dat hun spraak
eerbaar is, dat ze onderwezen worden in Gods woord, etc. (vgl. 2
Timoteüs 1:5; 3:15). Dit vraagt tijd, inspanning, geduld, liefde en
begrip. Dit kunnen haar eigen kinderen zijn, maar ook wezen en
verwaarloosde kinderen. Van de ware weduwe moet kunnen worden
getuigd dat zij
gastvrijheid heeft bewezen en de voeten van de heiligen heeft
gewassen (vgl.
Lukas 7:38,44; Handelingen 16:14-15; Hebreeën 13:2). Daarvoor moet
het huishouden steeds ordelijk en proper zijn om gasten te kunnen
ontvangen. Het hart van zo een vrouw staat open om te zorgen voor
discipelen van Jezus en zo haar bijdrage te leveren in het
ondersteunen van het evangelie. Het is zo waardevol en eerbaar!
Predikers kunnen er van getuigen hoe hun zendingsreizen gezegend
zijn door de ontvangst en de zorg van zulke zusters. In landen waar
mensen open schoenen dragen, was het gebruikelijk om de voeten te
wassen vooraleer men het huis betrad. Christenen stellen zich op als
dienaren van hun medemens door deze vorm van nederigheid en
gastvrijheid te tonen (vgl. Johannes 13:5,14). Van de ware weduwe
moet kunnen worden getuigd dat zij
verdrukten heeft ondersteund (vgl.
Handelingen 9:39). Verdrukten zijn zij die door omstandigheden
worden gekweld en beangstigd. Ondersteunen betekent om hulp te
verschaffen uit eigen middelen, bij te staan, te helpen. Van de ware
weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij
alle goed werk behartigd heeft.
Deze goede werken zijn door God tevoren bepaald opdat wij daarin
zouden wandelen (Efeziërs 2:9-10).
Jonge weduwen moeten worden afgewezen om tot de ondersteunde weduwen
te worden gerekend. Zij komen niet in aanmerking voor ondersteuning
van de gemeente. Het is echter niet verkeerd voor jonge weduwen om
te willen trouwen (1 Korintiërs 7:39-40). Zulke weduwen zijn jong en
verlangen naar een man die van haar houdt en voor haar zorgt. Hun
zinnen, dat is de aandrang van sexuele verlangens voelen, zullen hen
van hun onverdeelde toewijding aan Christus aftrekken. Dat is niet
persé verkeerd, maar het maakt haar wel ongeschikt voor de
onverdeelde toewijding aan de gemeente die alleenstaande, oudere
weduwen kunnen leveren.“34
Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar
zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en
geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse
zaken, om haar man te behagen. 35 Dit zeg ik in uw eigen belang,
niet om u een strik om te werpen, maar lettende op de betamelijkheid
en de onverdeelde toewijding aan de Here.”
1 Korintiërs 7:34-35.
Als jonge weduwen een keuze hebben gemaakt om zich aan de Here te
wijden, en er dan op terugkomen opdat ze de drang naar sexuele
gevoelens ervaren, dan halen ze een oordeel over zichzelf (vgl.
Jakobus 1:14-15). Niet omdat ze willen huwen, maar omdat ze ontrouw
worden aan hun beslissing om onverdeeld de gemeente te dienen.
Doordat ze zich laten leiden door vleselijk denken zijn ze vatbaar
voor ongeestelijk gedrag. Want tegelijk hebben ze zich de gewoonte
aangeleerd om de huizen rond te gaan omdat ze een gebrek aan
bezigheid hebben. Dit is een tweede reden waarom jonge weduwen beter
kunnen trouwen. Paulus spreekt over jonge weduwen die geen nuttige
bezigheid hebben en hun tijd vullen met het leuteren van onzin. Ze
spreken over onbehoorlijke dingen zoals roddels, laster en
onwelvoeglijke onderwerpen. Al te bezig zijn verwijst naar iemand
die bezig is met zinloze aangelegenheden, iemand die haar neus
ongevraagd in andermans zaken steekt i.p.v. met haar eigen zaken
bezig te zijn. Zulke vrouwen brengen grote schade toe aan families
en plaatselijke gemeenten.
Om dit te vermijden zegt Paulus dat hij wil dat jonge weduwen moeten
huwen zodat hun zinnen niet van Christus worden afgetrokken (vgl. 1
Timoteüs 2:8). Eén van de zegening van het huwelijk en een
verantwoordelijkheid van de vrouw is om kinderen te krijgen (zie
commentaar op 1 Timoteüs 2:15). Moeders brengen doorgaans meer tijd
door met de kinderen dan vaders. Hun rol en invloed op de kinderen
is daarom zeer groot. Vaders dragen als hoofd van het gezin de
eindverantwoordelijkheid (Efeziërs 6:4; 1 Korintiërs 11:3), maar
moeders zijn een onmisbare schakel in het grootbrengen van kinderen.
Jonge weduwen moeten hun huishouden besturen (vgl. Spreuken 14:1;
31:27-29; Titus 2:5), d.w.z. de gezinsaangelegenheden regelen in
samenspraak met haar man. Het is een eer voor een vrouw om bezig te
zijn met de werken die voortvloeien uit de zorg voor haar gezin. Het
is een voltijds bezigheid. Spijtig genoeg leven we in een
maatschappij waar wordt neergekeken op de belangrijkheid van de
huisvrouw. Ook wordt het krijgen van kinderen te vaak beschouwd als
een afbraak op het persoonlijke geluk en vrijheid van het koppel
(vgl. Spreuken 17:6). Jonge weduwen moeten ervoor zorgen dat ze niet
door lasterpraat te verkondigen, aan de tegenpartij de ruimte geven
om grote schade toe te brengen aan zichzelf en aan anderen. Er waren
spijtig genoeg voorbeelden bekend van jonge weduwen die waren
afgeweken. Ze hadden zich afgekeerd van de goede werken en waren de
satan achterna gegaan (vgl. 2 Korintiërs 11:3,14-15; Filippenzen
3:18-19; 2 Petrus 2:20-22). Ze waren in handen van satan gevallen.
Dus als een gelovige man of vrouw een behoeftige weduwe in de
familie heeft, dan is het aan hen om deze te ondersteunen. Het is
hun plicht om de weduwe hulp te verschaffen met eigen middelen. Het
is niet de taak van de plaatselijke gemeente om voor deze weduwen te
zorgen. De gemeente mag niet worden belast met datgene wat de
individuele christen behoort te doen. De gemeente behoort voor de
werkelijke weduwen te zorgen, omdat dezen niemand hebben om voor
zich te zorgen en omdat zij zich hebben toegewijd aan de gemeente.
Het collectegeld mag hiervoor worden gebruikt.
Omgang met ouderlingen (5:17-20)
In hoofdstuk 3:1-7 gaf Paulus aan wie in aanmerking kwam om als
ouderling, of anders gezegd de herders of opzieners, te mogen worden
aangesteld. Nu gaat Paulus verder met te stellen dat ouderlingen die
goede leiding geven, dubbel eerbewijs toekomt. Ze moeten dus niet
alleen hoog worden ingeschat door de gemeente, maar zij mogen ook
ondersteuning ontvangen vanuit het collectegeld van de gemeente. Dit
is een tegemoetkoming voor hun diensten (1 Tessalonissenzen 5:12-13;
1 Petrus 5:20). De Here heeft de regel gesteld dat zij die het
evangelie verkondigen, van het evangelie mogen leven (vgl. 1
Korintiërs 9:10,14). Daarom komt vooral hun die zich inspannen met
prediking en onderricht, dubbel eerbewijs toe. Dit is waarom het
O.T. zegt dat een dorsende os niet mag worden gemuilband. Dorsen is
het proces van het verwijderen van de graankorrel uit de rijpe aar.
Hierbij werden dieren gebruikt zoals een os (Deuteronomium 25:4; 1
Korintiërs 9:9). De os mocht niet worden verhinderd dat hij zelf van
het graan kon eten terwijl het aan het werken was. Jezus leerde
gelijkaardig dat de arbeider zijn loon waard is (Matteüs 10:10). Zij
die eerbaar werk verrichten zoals de prediking van het evangelie,
hebben recht om daarvoor te worden betaald door de gemeente.
“19
Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of
drie getuigen zijn. 20 Wie in zonde leven, moet gij in aller
tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.”
1Timoteüs 5:19-20.
Timoteüs mocht geen klacht tegen een ouderling aannemen, tenzij er
twee of drie getuigen zijn. Dit is een goddelijk principe om laster
geen voet te geven. Dit geldt niet alleen voor ouderlingen, maar
voor alle kinderen van God (vgl. Deuteronomium 19:15; Matteüs 18:16;
Johannes 8:17; 2 Korintiërs 13:1). Maar als twee of drie getuigen
bevestigen dat een ouderling in zonde leeft, dan moest Timoteüs deze
in ieders tegenwoordigheid bestraffen. Deze ouderling moet ter
verantwoording worden geroepen en streng worden vermaand zodat de
anderen ontzag (schrik) hebben en niet in de verleiding komen om ook
te gaan zondigen (vgl. Handelingen 5:11). Het gaat hier over een
publieke zonde of over een zonde die door iedereen is gekend.
Wanneer je echter iemand ziet zondigen, dan moet je deze broeder of
zuster eerst zelf onder vier ogen aanspreken (Matteüs 18:15-18). Pas
als de persoon niet wil luisteren, moeten er getuigen worden
betrokken bij het proces. Tuchtiging is niet fijn, maar wel
noodzakelijk om de gemeente rein te houden (vgl. Hebreeën 12:5-11;
Galaten 2:11-15; 1 Timoteüs 1:20).
Persoonlijke instructies (5:21-23)
“21
Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren
engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder
iets te doen uit vooringenomenheid. 22 Leg niemand overijld de
handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.”
1 Timoteüs 5:21-22.
Paulus wil beroep doet op Timoteüs’ aandacht en ernst. Daarom geeft
hij een plechtige verklaring met God, Jezus Christus en de
uitverkoren engelen als getuige (1 Timoteüs 6:13). Engelen zijn
boodschappers van God. Maar de duivel heeft ook engelen (Matteüs
25:41), het zijn engelen van God die gezondigd hebben (2 Petrus 2:4;
Openbaringen 12:7-9). Het is mij niet duidelijk waarom Paulus de
engelen Gods hier uitverkoren noemt, maar het kan zijn dat hij het
onderscheid wil maken met de engelen van satan. Timoteüs moest
erover waken dat hij de voorschriften die Paulus hem gaf, niet zou
schenden. Ook moest Timoteüs erop letten dat hij zonder vooroordeel
zou handelen. Hij mocht geen mening vormen voordat de feiten bekend
waren. Ook mocht hij niet handelen uit vooringenomenheid, dat is
handelen met partijdigheid. Zeker wanneer er moet worden getuchtigd
is de verleiding groot om vriendschappen, gevoelens, rijkdom of
aanzien het oordeel te laten beïnvloeden (vgl. Jakobus 3:17; 2
Korintiërs 5:16).
Timoteüs mocht niet te vlug de handen op iemand leggen. Het was
gebruikelijk in de vroege gemeente om de handen op te leggen om
iemand aan te duiden voor een bepaalde functie of missie (vgl.
Handelingen 6:1-6; 8:17-18; 13:1-3: 1 Timoteüs 4:14). In de context
van de eerste brief aan Timoteüs verwijst Paulus waarschijnlijk naar
de handoplegging bij de aanstelling van ouderlingen (vgl. Titus
1:5-9). Mocht Timoteüs te vlug de handen opleggen om een ouderling
aan te stellen, zonder voldoende onderzoek, dan zou hij deelhebben
aan de zonden van anderen (vgl. Efeziërs 5:11: Openbaringen 18:4). “9
Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus,
heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader
als de Zoon. 10 Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt,
ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom. 11 Want wie
hem welkom heet, heeft deel aan zijn boze werken.”
1 Johannes 1:9-11. Timoteüs moest zich rein houden van de zonden van
anderen (vgl. Handelingen 18:6; 20:26).
“23
Drink voortaan niet alleen water, maar gebruik een weinig wijn voor
uw maag en voor uw gedurige ongesteldheden.”
1 Timoteüs 5:23.
Verder zegt Paulus dat Timoteüs voortaan niet alleen water moest
drinken maar ook een weinig wijn. Verontreinigd water kan de maag
ernstig ziek maken. Paulus geeft daarom het advies om een weinig
wijn te drinken. Weinig verwijst naar de hoeveelheid of naar de
graad van alcohol die de wijn bevat. Wijn is goed voor de maag en
voor de steeds terugkerende lichamelijke kwaaltjes waar Timoteüs aan
leed. Uiteraard mocht hij zich niet bedrinken aan de wijn (vgl.
Efeziërs 5:18; Spreuken 31:4-7), maar Paulus raadt Timoteüs hier
aan om wijn te drinken als geneesmiddel. Het is gezond wanneer het
matig wordt gedronken.
Niemand ontkomt aan Gods oordeel (5:24-25)
“24
Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen
uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan. 25 Zo
zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmede het
anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.”
1 Timoteüs 5:24-25.
Nog een reden waarom Timoteüs voorzichtig moest zijn om geen deel te
hebben aan de zonden van anderen, is omdat niet alle zonden altijd
even zichtbaar zijn. Van sommigen zijn de zonden zo duidelijk dat
hun zonden hen voorgaan naar het oordeel Gods (vgl. Hebreeën 4:13).
Maar van anderen zijn de zonden niet altijd duidelijk en zichtbaar.
Sommigen zijn goed in het verbergen van hun zonden. Zo zijn ook de
goede werken die iemand doet onmiddellijk duidelijk. Toch zijn er
mensen die bescheiden zijn en hun goede werken niet aan iedereen
laten zien of kenbaar maken. Hoe dan ook, goede werken zullen niet
verborgen blijven, uiteindelijk zullen ook deze op de oordeelsdag
kenbaar worden. Voordat Timoteüs dus iemand aanstelde, moest goed
onderzoek doen naar iemands zonden en naar iemands goede werken.
Sommigen zullen meer eer krijgen dan dat ze verdienen omdat ze hun
zonden verbergen. En anderen zullen te weinig eer krijgen omdat hun
goede werken niet allen bekend zijn. Dit zal worden rechtgezet op de
oordeelsdag.