Gemeente van Christus  Houthalen Oost

1 Timoteüs hoofdstuk 5

 

Vermanen van ouderen en jongeren (1:1-2)

1 Word niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, 2 oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid.” 1 Timoteüs 5:1-2.
Eerder had Paulus tegen Timoteüs gezegd dat hij een voorbeeld moest zijn voor de gelovigen. Zo kon hij voorkomen dat broeders en zusters op hem zouden gaan neerkijken o.w.v. zijn jeugdige leeftijd (1Timoteüs 4:11-16). Nu geeft Paulus advies over hoe Timoteüs moet omgaan met ouderen en jongeren. Hij mocht niet heftig worden tegen een oude man. Ook oudere mannen maken fouten en moeten daarover worden aangesproken. Maar jeugdigheid kan ervoor zorgen dat Timoteüs heftig zou gaan reageren. Dat er verwijten worden gemaakt en met woorden zou worden geslagen. Dat mocht hij niet doen. Hij moest oude mannen vermanen als een vader, dus met voorzichtigheid, met respect en eerbied voor hun hogere leeftijd en grijze haren (vgl. Leviticus 19:32), met nederigheid en zachtmoedigheid. Niet allen worden ouder en wijzer. Maar zelfs wanneer een oudere zich niet wijs gedraagt, moeten jongeren hen nog steeds met respect behandelen. Timoteüs moest jonge mannen vermanen als broeders. Hij mocht zich niet boven hen verheffen o.w.v. de verantwoordelijkheid die aan hem gegeven is. Soms worden mensen blij wanneer ze een fout bij een ander vinden. Vermaning moet voortkomen, niet uit een verlangen om een fout te vinden, maar om de overtreder te helpen te overwinnen (vgl. Galaten 6:1-2; 2 Petrus 1:7). “
10 Weest in broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten voorbeeld, …” Romeinen 12:10.

Oudere vrouwen moesten worden vermaand als moeders en jongere vrouwen als zusters, in alle reinheid. Timoteüs moest letten op hoe hij met vrouwen omging wanneer hij hen vermaande. Hij moest hen vermanen in alle reinheid. Maar dat betekent dat hij voortdurend bedachtzaam moest zijn op hoe hij spreekt, hoe hij kijkt, en hoe hij zich gedraagt in het bijzijn van vrouwen. Welke signalen stuurt hij uit met zijn voorkomen? Iemand die zondigt, is kwetsbaar, en daar kan gemakkelijk misbruik van worden gemaakt door mensen die hen daarover aanspreken. Paulus had eerder al gezegd “
En het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.” 1 Timoteüs 1:5. De gevoelens van diegene die vermaant zijn onbelangrijk. De vermaning moet gebeuren naar Gods wil met als doel de overtreder te helpen.

Zorg voor de weduwen (5:3-16)

3 Houd als weduwen in ere, wie waarlijk weduwen zijn.” 1 Timoteüs 5:3.
Ware weduwen moesten in ere worden gehouden, zij moesten zeer hoog worden geacht en gehuldigd door voor hen te zorgen. Paulus geeft in de volgende verzen een beschrijving van wie in aanmerking komt als ware weduwe. In Handelingen 6:1 zien we een voorbeeld waar de weduwen werden geholpen met hun dagelijkse zorgen. De weduwen waar Paulus hier over spreekt zijn een bijzondere klasse van weduwen. Het zijn vrouwen boven de zestig jaar oud (1Timoteüs 5:9), die geen kinderen en kleinkinderen hebben die voor hen kunnen zorgen (1Timoteüs 5:4), die hun leven hebben gewijd aan het ondersteunen van de gemeente (1Timoteüs 5:10). Zulke weduwen moeten door de gemeente moeten worden ondersteund d.m.v. collectegelden (1Timoteüs 5:10).

4 Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten zij dan eerst aan eigen familie godsvrucht tonen en aan het vorig geslacht vergelden wat zij hun te danken hebben, want dit is welgevallig aan God. 5 Een ware weduwe dan, die alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht; 6 doch zij, die een los leven leidt, is levend dood. 7 Ook deze dingen moet gij bevelen, opdat zij onberispelijk blijven.” 1 Timoteüs 5:4-7.

Wanneer een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, dan is het de verantwoordelijkheid van de kinderen om aan hun eigen familie godsvrucht te tonen. Vrucht dragen voor God doe je door aan je ouders en grootouders te vergelden wat je aan hen te danken hebt. Dit is welgevallig aan God. Eerder zei Paulus dat het goed en aangenaam is voor God om te bidden voor alle mensen en voor hooggeplaatsten (1Timoteüs 2:1-3).

Ouders en grootouders moeten worden geëerd door het nageslacht (Matteüs 15:4-6; Efeziërs 6:1-3). Dit doe je door voor hen te zorgen, hen te helpen met het huishouden, met het betalen van de rekeningen, hen regelmatig te bellen en te bezoeken, hen ergens naar toe te brengen of mee te nemen wanneer je weggaat, hen in huis te nemen wanneer alleen wonen niet meer werkbaar is, etc. (vgl. Johannes 19:26-27). Het is de taak van de ouders om dit te leren aan hun kinderen. Kinderen en kleinkinderen die niet voor hun ouders en grootouders zorgen wanneer ze op leeftijd zijn, zijn niet welgevallig aan God. Het helpt wanneer je ouders en grootouders goed voor je zijn geweest, maar het gebod om je ouders te eren is niet verbonden aan de voorwaarde dat ze goed voor jou moeten zijn geweest. Ook slechte ouders en grootouders moeten worden geëerd.
De ware weduwe is een weduwe die alleen staat. Ze heeft geen kinderen of kleinkinderen die voor haar kunnen zorgen. Het is tevens een vrouw die haar hoop op God heeft gevestigd, ze leeft met een diep vertrouwen in God en haar levenswandel tot dusver getuigt daarvan. Ze volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht (vgl. Lukas 2:36-39; 1 Korintiërs 7:32; Ruth 2:12;). Het is een leven waarin God centraal staat. Daartegenover staat het leven van een weduwe die een los leven leidt. Een weduwe die de lusten, de rijkdommen en de verleidingen van deze wereld najaagt (vgl. Jakobus 5:5; Deuteronomium 28:56-57; Lukas 7:25; 12:19). Zo iemand is levend dood. Dood door haar zonden en overtredingen (vgl. Efeziërs 2:1; Kolossenzen 2:13; Openbaringen 3:1). Zo een weduwe mag niet worden ondersteund door de gemeente. Ook deze dingen moest Timoteüs bevelen aan de weduwen zodat zij onberispelijk blijven (vgl. 1 Timoteüs 1:3; 4:11; 6:17). Jong en oud moest worden geleerd om rein te zijn en te blijven in leer en wandel.

 8 Maar indien een vrouw voor de haren, en nog wel voor haar huisgenoten, niet zorgt, dan heeft zij haar geloof verloochend en is zij erger dan een ongelovige. 9 Als weduwe kome in aanmerking iemand niet beneden de zestig jaren, die de vrouw geweest is van een man; 10 inzake goede werken moet van haar getuigd kunnen worden, dat zij kinderen grootgebracht heeft, gastvrijheid bewezen, de voeten der heiligen gewassen, verdrukten ondersteund en alle goed werk behartigd heeft.” 1 Timoteüs 5:8-10.
Wanneer iemand niet voor zijn familie of huisgenoten zorgt, dan heeft deze zijn geloof verloochend. Verloochenen betekent om niet te handelen zoals je zou moeten. Je plichten opgeven, ontkennen en verwerpen. Zo iemand is erger dan een ongelovige (vgl. Lukas 12:47-48). “
16 Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk.” Titus 1:16. Een geloof zonder werken is een dood geloof (Jakobus 2:14-26). Het is iemand die niet voldoet aan de normen van het evangelie (Handelingen 6:7; Judas 1:3). Ongelovigen kunnen niet worden behouden. Wat zegt ons dat dan over iemand die erger is dan een ongelovige? Godsvrucht betekent om goed te doen aan gelovigen en ongelovigen en te zorgen voor je eigen familie (Galaten 6:10).

De ware weduwe is een weduwe
die ouder is dan zestig jaar. Het is een vrouw die de vrouw is geweest van één man (zie commentaar op 1 Timoteüs 3:2-3). Ook in deze context is de vraag als dit betekent of deze vrouw slechts eenmaal gehuwd is geweest. Of als het betekent dat zij tijdens haar huwelijk trouw is geweest aan haar man. Romeinen 7:2-3 leert ons dat wanneer een vrouw bij het leven van haar man een andere tot man neemt, een echtbreekster is. Zij is dan gehuwd met een tweede man, terwijl ze nog gebonden is aan haar eerste man. Dit is niet geoorloofd, tenzij de eerste man is gestorven (1 Korintiërs 7:10-11, 39). Als dit de gedachte is waar Paulus op doelt, dan komt een weduwe die in het verleden een echtbreekster is geweest, niet in aanmerking voor ondersteuning door de gemeente. Van de ware weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij goede werken heeft gedaan zoals het grootbrengen van haar kinderen. Een goede moeder maakt van het huis een thuis. Zij zorgt ervoor dat de kinderen worden gevoed, dat ze zedig zijn gekleed, dat hun spraak eerbaar is, dat ze onderwezen worden in Gods woord, etc. (vgl. 2 Timoteüs 1:5; 3:15). Dit vraagt tijd, inspanning, geduld, liefde en begrip. Dit kunnen haar eigen kinderen zijn, maar ook wezen en verwaarloosde kinderen. Van de ware weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij gastvrijheid heeft bewezen en de voeten van de heiligen heeft gewassen (vgl. Lukas 7:38,44; Handelingen 16:14-15; Hebreeën 13:2). Daarvoor moet het huishouden steeds ordelijk en proper zijn om gasten te kunnen ontvangen. Het hart van zo een vrouw staat open om te zorgen voor discipelen van Jezus en zo haar bijdrage te leveren in het ondersteunen van het evangelie. Het is zo waardevol en eerbaar! Predikers kunnen er van getuigen hoe hun zendingsreizen gezegend zijn door de ontvangst en de zorg van zulke zusters. In landen waar mensen open schoenen dragen, was het gebruikelijk om de voeten te wassen vooraleer men het huis betrad. Christenen stellen zich op als dienaren van hun medemens door deze vorm van nederigheid en gastvrijheid te tonen (vgl. Johannes 13:5,14). Van de ware weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij verdrukten heeft ondersteund (vgl. Handelingen 9:39). Verdrukten zijn zij die door omstandigheden worden gekweld en beangstigd. Ondersteunen betekent om hulp te verschaffen uit eigen middelen, bij te staan, te helpen. Van de ware weduwe moet kunnen worden getuigd dat zij alle goed werk behartigd heeft. Deze goede werken zijn door God tevoren bepaald opdat wij daarin zouden wandelen (Efeziërs 2:9-10).

 11 Maar wijs jonge weduwen af, want wanneer de zinnen haar van Christus aftrekken, willen zij huwen, 12 en halen een oordeel over zich, omdat zij haar eerste trouw hebben verzaakt. 13 Maar tegelijk wennen zij zich eraan de huizen rond te gaan bij gebrek aan bezigheid, en niet alleen zonder bezigheid, maar ook bezig met praatjes en al te bezig met het spreken over onbehoorlijke dingen.” 1 Timoteüs 5:11-13.

Jonge weduwen moeten worden afgewezen om tot de ondersteunde weduwen te worden gerekend. Zij komen niet in aanmerking voor ondersteuning van de gemeente. Het is echter niet verkeerd voor jonge weduwen om te willen trouwen (1 Korintiërs 7:39-40). Zulke weduwen zijn jong en verlangen naar een man die van haar houdt en voor haar zorgt. Hun zinnen, dat is de aandrang van sexuele verlangens voelen, zullen hen van hun onverdeelde toewijding aan Christus aftrekken. Dat is niet persé verkeerd, maar het maakt haar wel ongeschikt voor de onverdeelde toewijding aan de gemeente die alleenstaande, oudere weduwen kunnen leveren.“34 Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse zaken, om haar man te behagen. 35 Dit zeg ik in uw eigen belang, niet om u een strik om te werpen, maar lettende op de betamelijkheid en de onverdeelde toewijding aan de Here.” 1 Korintiërs 7:34-35.

Als jonge weduwen een keuze hebben gemaakt om zich aan de Here te wijden, en er dan op terugkomen opdat ze de drang naar sexuele gevoelens ervaren, dan halen ze een oordeel over zichzelf (vgl. Jakobus 1:14-15). Niet omdat ze willen huwen, maar omdat ze ontrouw worden aan hun beslissing om onverdeeld de gemeente te dienen. Doordat ze zich laten leiden door vleselijk denken zijn ze vatbaar voor ongeestelijk gedrag. Want tegelijk hebben ze zich de gewoonte aangeleerd om de huizen rond te gaan omdat ze een gebrek aan bezigheid hebben. Dit is een tweede reden waarom jonge weduwen beter kunnen trouwen. Paulus spreekt over jonge weduwen die geen nuttige bezigheid hebben en hun tijd vullen met het leuteren van onzin. Ze spreken over onbehoorlijke dingen zoals roddels, laster en onwelvoeglijke onderwerpen. Al te bezig zijn verwijst naar iemand die bezig is met zinloze aangelegenheden, iemand die haar neus ongevraagd in andermans zaken steekt i.p.v. met haar eigen zaken bezig te zijn. Zulke vrouwen brengen grote schade toe aan families en plaatselijke gemeenten.

 14 Ik wil daarom, dat de jonge weduwen huwen, kinderen krijgen, haar huis bestieren, en niet door lasterpraat aan de tegenpartij vat op zich geven. 15 Want reeds zijn sommigen afgeweken, de satan achterna.” 1 Timoteüs 5:14-15.
Om dit te vermijden zegt Paulus dat hij wil dat jonge weduwen moeten huwen zodat hun zinnen niet van Christus worden afgetrokken (vgl. 1 Timoteüs 2:8). Eén van de zegening van het huwelijk en een verantwoordelijkheid van de vrouw is om kinderen te krijgen (zie commentaar op 1 Timoteüs 2:15). Moeders brengen doorgaans meer tijd door met de kinderen dan vaders. Hun rol en invloed op de kinderen is daarom zeer groot. Vaders dragen als hoofd van het gezin de eindverantwoordelijkheid (Efeziërs 6:4; 1 Korintiërs 11:3), maar moeders zijn een onmisbare schakel in het grootbrengen van kinderen. Jonge weduwen moeten hun huishouden besturen (vgl. Spreuken 14:1; 31:27-29; Titus 2:5), d.w.z. de gezinsaangelegenheden regelen in samenspraak met haar man. Het is een eer voor een vrouw om bezig te zijn met de werken die voortvloeien uit de zorg voor haar gezin. Het is een voltijds bezigheid. Spijtig genoeg leven we in een maatschappij waar wordt neergekeken op de belangrijkheid van de huisvrouw. Ook wordt het krijgen van kinderen te vaak beschouwd als een afbraak op het persoonlijke geluk en vrijheid van het koppel (vgl. Spreuken 17:6). Jonge weduwen moeten ervoor zorgen dat ze niet door lasterpraat te verkondigen, aan de tegenpartij de ruimte geven om grote schade toe te brengen aan zichzelf en aan anderen. Er waren spijtig genoeg voorbeelden bekend van jonge weduwen die waren afgeweken. Ze hadden zich afgekeerd van de goede werken en waren de satan achterna gegaan (vgl. 2 Korintiërs 11:3,14-15; Filippenzen 3:18-19; 2 Petrus 2:20-22). Ze waren in handen van satan gevallen.

 16 Indien een gelovige vrouw weduwen bij zich heeft, laat zij die ondersteunen, zodat de gemeente er niet door bezwaard wordt; dan kan deze de werkelijke weduwen ondersteunen.” 1 Timoteüs 5:16.
Dus als een gelovige man of vrouw een behoeftige weduwe in de familie heeft, dan is het aan hen om deze te ondersteunen. Het is hun plicht om de weduwe hulp te verschaffen met eigen middelen. Het is niet de taak van de plaatselijke gemeente om voor deze weduwen te zorgen. De gemeente mag niet worden belast met datgene wat de individuele christen behoort te doen. De gemeente behoort voor de werkelijke weduwen te zorgen, omdat dezen niemand hebben om voor zich te zorgen en omdat zij zich hebben toegewijd aan de gemeente. Het collectegeld mag hiervoor worden gebruikt.

 

Omgang met ouderlingen (5:17-20)

 17 De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht. 18 Immers, de Schrift zegt: Gij zult een dorsende os niet muilbanden, en: De arbeider is zijn loon waard.” 1 Timoteüs 5:17-18.
In hoofdstuk 3:1-7 gaf Paulus aan wie in aanmerking kwam om als ouderling, of anders gezegd de herders of opzieners, te mogen worden aangesteld. Nu gaat Paulus verder met te stellen dat ouderlingen die goede leiding geven, dubbel eerbewijs toekomt. Ze moeten dus niet alleen hoog worden ingeschat door de gemeente, maar zij mogen ook ondersteuning ontvangen vanuit het collectegeld van de gemeente. Dit is een tegemoetkoming voor hun diensten (1 Tessalonissenzen 5:12-13; 1 Petrus 5:20). De Here heeft de regel gesteld dat zij die het evangelie verkondigen, van het evangelie mogen leven (vgl. 1 Korintiërs 9:10,14). Daarom komt vooral hun die zich inspannen met prediking en onderricht, dubbel eerbewijs toe. Dit is waarom het O.T. zegt dat een dorsende os niet mag worden gemuilband. Dorsen is het proces van het verwijderen van de graankorrel uit de rijpe aar. Hierbij werden dieren gebruikt zoals een os (Deuteronomium 25:4; 1 Korintiërs 9:9). De os mocht niet worden verhinderd dat hij zelf van het graan kon eten terwijl het aan het werken was. Jezus leerde gelijkaardig dat de arbeider zijn loon waard is (Matteüs 10:10). Zij die eerbaar werk verrichten zoals de prediking van het evangelie, hebben recht om daarvoor te worden betaald door de gemeente.

19 Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn. 20 Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben.” 1Timoteüs 5:19-20.
Timoteüs mocht geen klacht tegen een ouderling aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn. Dit is een goddelijk principe om laster geen voet te geven. Dit geldt niet alleen voor ouderlingen, maar voor alle kinderen van God (vgl. Deuteronomium 19:15; Matteüs 18:16; Johannes 8:17; 2 Korintiërs 13:1). Maar als twee of drie getuigen bevestigen dat een ouderling in zonde leeft, dan moest Timoteüs deze in ieders tegenwoordigheid bestraffen. Deze ouderling moet ter verantwoording worden geroepen en streng worden vermaand zodat de anderen ontzag (schrik) hebben en niet in de verleiding komen om ook te gaan zondigen (vgl. Handelingen 5:11). Het gaat hier over een publieke zonde of over een zonde die door iedereen is gekend. Wanneer je echter iemand ziet zondigen, dan moet je deze broeder of zuster eerst zelf onder vier ogen aanspreken (Matteüs 18:15-18). Pas als de persoon niet wil luisteren, moeten er getuigen worden betrokken bij het proces. Tuchtiging is niet fijn, maar wel noodzakelijk om de gemeente rein te houden (vgl. Hebreeën 12:5-11; Galaten 2:11-15; 1 Timoteüs 1:20).

Persoonlijke instructies (5:21-23)

21 Ik betuig u voor God en voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen, dat gij daaraan de hand houdt, zonder vooroordeel en zonder iets te doen uit vooringenomenheid. 22 Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.” 1 Timoteüs 5:21-22.
Paulus wil beroep doet op Timoteüs’ aandacht en ernst. Daarom geeft hij een plechtige verklaring met God, Jezus Christus en de uitverkoren engelen als getuige (1 Timoteüs 6:13). Engelen zijn boodschappers van God. Maar de duivel heeft ook engelen (Matteüs 25:41), het zijn engelen van God die gezondigd hebben (2 Petrus 2:4; Openbaringen 12:7-9). Het is mij niet duidelijk waarom Paulus de engelen Gods hier uitverkoren noemt, maar het kan zijn dat hij het onderscheid wil maken met de engelen van satan. Timoteüs moest erover waken dat hij de voorschriften die Paulus hem gaf, niet zou schenden. Ook moest Timoteüs erop letten dat hij zonder vooroordeel zou handelen. Hij mocht geen mening vormen voordat de feiten bekend waren. Ook mocht hij niet handelen uit vooringenomenheid, dat is handelen met partijdigheid. Zeker wanneer er moet worden getuchtigd is de verleiding groot om vriendschappen, gevoelens, rijkdom of aanzien het oordeel te laten beïnvloeden (vgl. Jakobus 3:17; 2 Korintiërs 5:16).  

Timoteüs mocht niet te vlug de handen op iemand leggen. Het was gebruikelijk in de vroege gemeente om de handen op te leggen om iemand aan te duiden voor een bepaalde functie of missie (vgl. Handelingen 6:1-6; 8:17-18; 13:1-3: 1 Timoteüs 4:14). In de context van de eerste brief aan Timoteüs verwijst Paulus waarschijnlijk naar de handoplegging bij de aanstelling van ouderlingen (vgl. Titus 1:5-9). Mocht Timoteüs te vlug de handen opleggen om een ouderling aan te stellen, zonder voldoende onderzoek, dan zou hij deelhebben aan de zonden van anderen (vgl. Efeziërs 5:11: Openbaringen 18:4). “
9 Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon. 10 Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom. 11 Want wie hem welkom heet, heeft deel aan zijn boze werken.” 1 Johannes 1:9-11. Timoteüs moest zich rein houden van de zonden van anderen (vgl. Handelingen 18:6; 20:26).

23 Drink voortaan niet alleen water, maar gebruik een weinig wijn voor uw maag en voor uw gedurige ongesteldheden.” 1 Timoteüs 5:23.
Verder zegt Paulus dat Timoteüs voortaan niet alleen water moest drinken maar ook een weinig wijn. Verontreinigd water kan de maag ernstig ziek maken. Paulus geeft daarom het advies om een weinig wijn te drinken. Weinig verwijst naar de hoeveelheid of naar de graad van alcohol die de wijn bevat. Wijn is goed voor de maag en voor de steeds terugkerende lichamelijke kwaaltjes waar Timoteüs aan leed. Uiteraard mocht hij zich niet bedrinken aan de wijn (vgl. Efeziërs 5:18; Spreuken 31:4-7), maar Paulus raadt Timoteüs  hier aan om wijn te drinken als geneesmiddel. Het is gezond wanneer het matig wordt gedronken.

Niemand ontkomt aan Gods oordeel (5:24-25)

24 Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan. 25 Zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmede het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.
” 1 Timoteüs 5:24-25.
Nog een reden waarom Timoteüs voorzichtig moest zijn om geen deel te hebben aan de zonden van anderen, is omdat niet alle zonden altijd even zichtbaar zijn. Van sommigen zijn de zonden zo duidelijk dat hun zonden hen voorgaan naar het oordeel Gods (vgl. Hebreeën 4:13). Maar van anderen zijn de zonden niet altijd duidelijk en zichtbaar. Sommigen zijn goed in het verbergen van hun zonden. Zo zijn ook de goede werken die iemand doet onmiddellijk duidelijk. Toch zijn er mensen die bescheiden zijn en hun goede werken niet aan iedereen laten zien of kenbaar maken. Hoe dan ook, goede werken zullen niet verborgen blijven, uiteindelijk zullen ook deze op de oordeelsdag kenbaar worden. Voordat Timoteüs dus iemand aanstelde, moest goed onderzoek doen naar iemands zonden en naar iemands goede werken. Sommigen zullen meer eer krijgen dan dat ze verdienen omdat ze hun zonden verbergen. En anderen zullen te weinig eer krijgen omdat hun goede werken niet allen bekend zijn. Dit zal worden rechtgezet op de oordeelsdag.

Vorige