Gemeente van Christus Houthalen Oost
Vereisten
voor opzieners (3:1-7)
“Dit
is een betrouwbaar woord: indien iemand staat naar het
opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak.”
1 Timoteüs 3:1.
Paulus gaat verder met een betrouwbaar woord. In hoofdstuk 1:15
gebruikte Paulus eenzelfde gedachte toen hij zei: “Dit
is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in
de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een
eerste plaats inneem.”.
Nu zegt hij dit over het opzienersambt. Als iemand ernaar verlangt
om een opziener (episkopos) te worden in een plaatselijke gemeente,
dan begeert hij een nobel werk. In Handelingen 20:17 laat Paulus de
ouderlingen (presbuteros) van Efeze bij zich roepen. Hij noemt hen
in Handelingen 20:28 de opzieners (episkopos) die door de Geest zijn
aangesteld om de gemeente weiden (poimaino - herderen). De taak van
een ouderling kent een zeer grote verantwoordelijkheid. Het is zwaar
en bij momenten zeer ondankbaar. Ouderlingen (of opzieners, herders)
zullen rekenschap moeten afleggen voor hoe ze de plaatselijke kudde
hebben geweid (poimaino). Zie ook 1 Petrus 5:1-2; Hebreeën 13:17.
Daarom heeft de Heilige Geest bij monde van Paulus bekend gemaakt
aan welke voorwaarden deze mannen moeten voldoen alvorens te kunnen
worden aangesteld. Paulus had Titus op Kreta achtergelaten om
ouderlingen aan te stellen in elke stad (Titus 1:5; v.g.l.
Handelingen 14:23) en gaf instructies aan welke voorwaarden een
opziener moest voldoen om te kunnen worden aangesteld (Titus 1:6-9).
Iemand die deze taak niet begeert, mag er niet toe worden
aangesteld. Iemand die niet voldoet aan de vereiste kwaliteiten, mag
er niet toe worden aangesteld. Ouderling verwijst naar de rijpere
leeftijd in geloof. Opziener verwijst naar het toezicht houden op de
kudde. Weiden verwijst naar het zorgen voor de kudde zoals een
herder dat doet.
Een opziener moet
onbesproken zijn.
Dit verwijst naar het hebben van een onbesproken karakter. Iemand
die niet ergens met rede van beschuldigd kan worden. Zoals
bijvoorbeeld ongepast sexueel gedrag of het vasthouden en
verkondigen van dwaalleren. Er moet van hem kunnen getuigd worden
dat hij eerlijk, oprecht, rechtvaardig en trouw is. Zijn
levenswandel moet daarvan het bewijs zijn. Hij zo behoort zo te
leven dat hem niets verweten kan worden. Dus iemand die er een
christelijke wandel op nahoudt in woord en wandel. Niet dat deze man
geen enkele fout meer kan maken, maar het is duidelijk iemand die
zich niet licht laat verleiden tot zonde. Een ouderling is
onberispelijk omdat hij heeft bewezen dat hij zich niet meer laat
knechten door de zonde. Het is iemand die volwassen is in het
geloof. Toch betekent onberispelijk niet dat er geen kwaad over hem
kan worden gesproken. Jezus was onberispelijk in de volle betekenis
van het woord, en toch brachten Zijn tegenstanders valse
beschuldigingen tegen Hem, maar ze konden deze niet hard maken (vgl
Johannes 8:46). Ook de apostelen werden vals beschuldigd door de
vijanden van de waarheid (Romeinen 3:8). Een man die niet
onberispelijk is, kan geen ouderling zijn.
Een opziener moet
de man van één vrouw zijn.
Deze woorden leren ons verschillende dingen. Een ouderling is een
man. Een ouderling is een gehuwde man. Een ouderling is een gehuwde
man van één vrouw. Het is iemand die trouw is aan zijn wettige
levenspartner. Zo iemand houdt er geen affaires op na, en ligt niet
te flikflooien met het andere geslacht. Een man die niet gehuwd is,
kan geen ouderling zijn. Een vrouw kan geen ouderling zijn. Er is
veel discussie over de betekenis van ‘de man van één vrouw’.
Betekent dit dat een ouderling zijn functie moet neerleggen wanneer
zijn vrouw sterft? Betekent dit dat een man die hertrouwd is nadat
zijn vrouw is gestorven, of nadat ze ontrouw is geworden, geen
ouderling (meer) kan zijn? Paulus gebruikt gelijkaardige woorden
wanneer hij spreekt over het ondersteunen van de ware weduwe in
hoofdstuk 5. “Als
weduwe kome in aanmerking iemand niet beneden de zestig jaren, die
de vrouw geweest is van één man”
1 Timoteüs 5:9. De conclusies die we uit dit vers trekken, moeten we
doortrekken naar de gedachte van ‘de man van één vrouw’, willen we
consequent zijn. De weduwe in 1 Timoteüs 5:9 is de vrouw van één man
geweest. Een man die de man van één vrouw is, toont daarmee dat hij
trouw is aan zijn gezin. Hij toont daarmee dat hij zijn gezin goed
heeft kunnen besturen. Het is waar dat deze dingen ook kunnen gezegd
worden van een man wiens vrouw sterft. Een man die niet de man van
één vrouw is, kan geen ouderling zijn.
Een opziener moet
nuchter zijn.
Nuchter zijn betekent om gematigd te zijn; om wakker te zijn. Het
wordt ook gebruikt in relatie tot het drinken van wijn. Vrij zijn
van onbehoorlijk gebruik van wijn. Iemand die drinkt, wordt dronken
en zal zijn roes willen uitslapen. Zo iemand is zich niet bewust van
wat er rondom hem gebeurd. Een opziener mag niet verslaafd zijn aan
de wijn. Paulus gebruikt deze gedachte in 1 Tessalonissenzen 5:5-8
om aan te tonen dat christenen ook niet geestelijk dronken mogen
zijn, want dan zouden ze zich overgeven aan zonde en goddeloosheid.
Het hoofd moet ten alle tijde koel gehouden worden (v.g.l. 1 Petrus
5:8). Een man die niet nuchter is, kan geen ouderling zijn.
Een opziener moet
bezadigd zijn.
Dit betekent om goed bij uw verstand te zijn. Om vol zelfbeheersing
en ingetogen te zijn. Wanneer er emotionele en moeilijke situaties
voorkomen moet een ouderling in alle wijsheid d.m.v. woorden en
daden reageren. Dit staat tegenover een aanmatigend en opvliegend
iemand. Een bezadigd mens heeft zijn denken en doen ten alle tijde
onder controle en kan gepast reageren. Dit heeft te maken met het
innerlijke van de mens. Een man die niet bezadigd is, kan geen
ouderling zijn.
Een opziener moet
beschaafd zijn.
Dit betekent om netjes en eerbaar te zijn. Paulus gebruikte dit
woord eerder in hoofdstuk 2 toen hij zei “9Evenzo,
dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht”
1 Timoteüs 2:9. Het is een voorkomen dat voldoet aan Gods normen en
waarden, niet aan dat van de wereld. Dit een is voorkomen dat
uitgaat van zedigheid en ingetogenheid. Zedigheid betekent om een
eergevoel of schaamte te hebben, en om eerbied voor anderen te
hebben. Ingetogenheid betekent bezonnenheid, zelfbeheersing,
gematigdheid, het gezond verstand gebruiken. Iemand die zich kleedt
en gedraagt als een clown, kan geen ouderling zijn.
Een opziener moet
gastvrij zijn.
De christen krijgt de opdracht om zich toe te leggen op gastvrijheid
(Romeinen 12:13) en een ouderling moeten daarin het voorbeeld geven.
Deze gastvrijheid komt voort uit een liefde voor de broeders en
zusters en een liefde voor alle mensen, niet slechts voor een
selectief groepje die men graag heeft (1 Petrus 4:9; 2 Petrus 1:7;
Hebreeën 13:1-2; 1 Tessalonissenzen 5:15). Een man die niet gastvrij
is, kan geen ouderling zijn.
Een opziener moet
bekwaam zijn om te onderwijzen.
Een opziener moet zich houden aan het betrouwbare woord naar de leer
zodat hij in staat is te vermanen op basis van de gezonde leer en om
de tegensprekers te weerleggen (Titus 1:9). Hij moet dus bekwaam
zijn om te onderwijzen. Om een ander te kunnen leren over iets moet
je zelf een juiste en volledige kennis hebben. De ouderling gaat
niet zijn eigen leer of wil verkondigen, maar behoort de gezonde
leer van Jezus en Zijn apostelen te verkondigen. Deze leer zal hij
gebruiken om de argumenten van tegensprekers te weerleggen. Een man
die niet bekwaam is om te onderwijzen, kan geen ouderling zijn.
Een opziener mag
niet verslaafd zijn aan wijn.
Sommige mensen hebben alcoholische drank nodig om te kunnen
functioneren, om ‘los’ te komen. Ze zijn verslaafd aan de roes en de
losbandigheid die het veroorzaakt. Petrus veroordeelt in 1 Petrus
4:3 dronkenschap, brassen en drinken. Dronkenschap verwijst naar een
overmatig gebruik van alcoholische dranken. Brassen verwijst naar
feestelijke optochten of drinkgelagen waarbij men halfdronken voor
de huizen van vrienden gaat zingen en spelen. Het wordt algemeen
gebruikt voor feesten die tot diep in de nacht duren. Drinken
verwijst naar feesten waarbij alcohol wordt geconsumeerd. De vraag
die een christen zich moet stellen, is als men alcohol kan nuttigen
zonder zich te bedrinken, b.v.b. tijdens het nuttigen van een
maaltijd. Paulus moedigt later in de brief het gebruik van alchohol
aan om medicinale reden (zie 1 Timoteüs 5:23). Een man die zich
overgeeft en bedrinkt aan alcoholische drank, kan geen ouderling
zijn.
Een opziener mag
niet opvliegend zijn.
Hij mag geen ruziemaker of vechtersbaas zijn. Een man die vlug
geneigd is om fysiek geweld te gebruiken kan geen ouderling zijn.
Het gebod om uw vijanden lief te hebben heeft alle geweld naar uw
naaste verdreven (Matteüs 5:38-39). Een man die een kort lontje
heeft, heeft nog niet geleerd om te leven naar het gebod “Weet
dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te
horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn”
Jakobus 1:19. Een man die weinig kan verdragen, vlug geïrriteerd is
en zich overgeeft aan verbaal geweld kan geen ouderling zijn. Er is
wel een verschil tussen beheerste en onbeheerste toorn (Markus 3:5;
Efeziërs 4:26). Een ouderling is iemand die zich heeft leren
beheersen zoals Jezus, “die,
als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet
dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt”
1 Petrus 3:23. Een man die opvliegend is, kan geen ouderling zijn.
Een opziener mag
niet uit zijn op schandelijke winzucht.
De N.B.G. heeft deze woorden niet opgenomen omdat het niet zeker is
als dit in dit vers bij de oorspronkelijke tekst behoorde. De H.S.V.
vertaalt 1 Timoteüs 3:3 als volgt: “niet
verslaafd aan wijn, niet vechtlustig; niet uit op schandelijke
winst, maar welwillend, niet strijdlustig en zonder geldzucht”.
Paulus gebruikt hetzelfde woord in Titus 1:7. Een opziener mag niet
op oneerlijke winst uit zijn. Een man die in het zwart werkt,
gestolen goederen koopt, illegale software gebruikt, zijn financiën
slecht beheert …, een man die zich verrijkt door anderen op te
lichten of d.m.v. allerlei andere duistere praktijken, kan geen
ouderling zijn.
Een opziener moet
vriendelijk zijn.
Dit betekent bescheiden, gepast, behoorlijk, geduldig, mild. Paulus
zegt in Filippenzen 4:5 “5Uw
vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij.”.
Dit betekent dat een ouderling rekening moet houden met de noden en
de gevoeligheden van anderen. Het tegenovergestelde van
vriendelijkheid is volgens 1 Petrus 2:18 de verkeerde mens. Dat zijn
mensen die vals, listig, oneerlijk en nors zijn. Een man die niet
vriendelijk, kan geen ouderling zijn.
Een opziener mag
niet strijdlustig zijn.
Hij mag niet gevoelig zijn discussies of muggenzifterijen. Een
strijdlustig iemand zal vlug geneigd zijn om zijn gelijk te willen
behalen, hetzij in rechtbanken, hetzij bij anderen. Daardoor is hij
niet in staat om zich te beheersen en zijn verstand erbij te houden.
Wanneer er emotionele en moeilijke situaties voorkomen, moet een
ouderling in alle wijsheid d.m.v. woorden en daden reageren. Een
strijdlustig man kan geen ouderling zijn.
Een opziener mag
niet geldzuchtig zijn.
Een gierigaard is een liefhebber van geld. Zo mensen kunnen God niet
dienen, hun afgod is het geld (v.g.l. Matteüs 6:24). Paulus zal op
het einde van de brief uitvoerig terugkomen op de gedachte van
geldzucht (zie 1 Timoteüs 6:3-19). Wie rijk wil zijn, zal zichzelf
veel verdriet toebrengen en zijn geloof kwijtraken. Een man die
geldzuchtig is, kan geen ouderling zijn.
“4een
goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn
kinderen onder tucht houdt; 5indien echter iemand zijn eigen huis
niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen?”
1 Timoteüs 3:4-5.
Een opziener moet een
goed bestuurder van zijn eigen huis zijn.
Hij moet zijn eigen huis leiden, d.w.z. zorgen voor zijn eigen huis,
beschermen en hulp geven. Dit blijkt uit hoe hij
zijn eigen kinderen onder tucht houdt.
Gehoorzamen zijn kinderen hem? Respecteren ze zijn gezag? Heeft zijn
gedrag ervoor gezorgd dat ze hem kunnen en willen respecteren?
Vaders kunnen hun kinderen immers verbitteren door hun onredelijk en
ruwe houding (Efeziërs 6:4). “21Vaders,
prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.”
Kolossenzen 3:21. Vaders kunnen zich zo onredelijk gedragen dat hun
kinderen ontmoedigd worden om het goede te doen. Soms is de
afwezigheid van de vader al voldoende voor hun kinderen om zich niet
geliefd te voelen, waardoor ze een verkeerd pad gaan bewandelen.
Kinderen hebben recht op de tijd en de liefde van hun vader. Daarbij
zijn niet alle kinderen hetzelfde, dus een vader moet leren hoe hij
met elk van zijn kinderen omgaat. Zijn eigen voorbeeld is daarbij
zeer bepalend, gezien kinderen het gedrag van hun ouders vaak
overnemen. Toch is de invloed van kinderen op kinderen niet te
onderschatten. Ook een vader die enkel zonen of dochters heeft
opgevoed, heeft niet altijd dezelfde vaardigheden als een vader die
zonen en dochters heeft opgevoed. Als een vader zijn eigen kinderen
niet heeft kunnen opvoeden doordat hij zijn gezin slecht heeft
bestuurd, hoe zal hij dan voor de gemeente God kunnen zorgen? Dat is
niet mogelijk. Een opziener moet “…
gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens
losbandigheid of van geen tucht willen weten. 7 Want een opziener
moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, …”
Titus 1:6-7. Een man die van God iets in beheer krijgt toevertrouwd,
wordt verwacht dat hij betrouwbaar blijkt te zijn (1 Korintiërs
4:2). Een ouderling krijgt van God de verantwoordelijkheid om Zijn
huis te beheren, d.i. de plaatselijke gemeente in de stad waar hij
woont (vgl 1 Timoteus 3:15; 1 Petrus 4:17; 1 Petrus 5:1-3). Hij zal
moeten staan voor de waarheid van het evangelie, toezien op en
zorgen voor de leden. Een opziener doet dit altijd met zijn
medeoudste(n). Een man die zijn eigen huis niet onder tucht heeft
gehouden, kan geen ouderling zijn.
De vraag rijst dan als iemand met 1 kind ook ouderling kan worden.
Sara zei van haarzelf dat ze kinderen zoogde terwijl ze maar 1 zoon
had (Genesis 21:7). Een gelijkaardig voorbeeld zien we in Matteus
22:24 waar over kinderen wordt gesproken, terwijl de wet in
Deuteronomium 25:5 maar 1 kind vermeldt. Ook begrijpen we uit 1
Timoteus 5:4 dat de verantwoordelijkheid om aan eigen familie
godsvrucht te tonen ook geldt voor een enig kind. Deze dingen in
acht nemende, zegt de tekst langs de andere kant dat een ouderling
gelovige kinderen behoort te hebben. Ik laat het dus aan de lezer om
zelf een oordeel te vellen. Maar hoe dan ook, de nadruk ligt mijns
inziens niet zozeer op het aantal kinderen, maar eerder op de
bekwaamheid om de kinderen op te voeden en om zijn eigen huishouden
te besturen.
“6Hij
mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid
in het oordeel des duivels valle. 7Hij moet ook gunstig bekend zijn
bij de buitenstaanden, opdat hij niet in opspraak kome en in een
strik des duivels valle.”
1 Timoteüs 3:6-7.
Een opziener mag
geen pas bekeerde,
of anders gezegd geen neofiet zijn. Iemand die pas tot geloof komt,
ook al is hij al ouder in leeftijd, is iemand die geestelijk gezien
een zuigeling is. Een essentieel onderdeel van het christelijke
leven is de geestelijke groei tot volwassenheid. Deze volwassenheid
wordt bereikt door het leren onderscheiden tussen goed en kwaad
(Hebreeën 5:12-14). En door zich te houden aan de leer van Christus
(Efeziërs 4:11-15). Dit gebeurt niet van vandaag op morgen, evenmin
als een baby niet vanaf de geboorte vast voedsel kan eten, of kan
lopen. Zij die nog niet lang hebben gewandeld in de wegen van
Christus, kunnen anderen niet leiden over hoe men Christen behoort
te zijn. Zij die denken toch een opziener te kunnen zijn hoewel ze
pas bekeerd zijn, zullen door hun opgeblazenheid in het oordeel van
de duivel vallen. De duivel, Gods tegenstander, heeft ook eens
gedacht dat hij het beter kon en beter wist dan God (v.g.l. Judas
1:6). Een pas bekeerde die denkt dat hij een goede opziener kan
zijn, is opgeblazen. Dit betekent om verblind te zijn met trots.
Bedwelmd te zijn door dwaasheid. Een man die pas bekeerd is, kan
geen ouderling zijn.
Een opziener moet
gunstig bekend zijn bij buitenstaanders.
Alle christenen, maar opzieners in het bijzonder, moeten een goede
reputatie hebben opgebouwd bij ongelovigen. Ongelovigen moeten
kunnen getuigen van een integer en oprecht karakter (1 Petrus
2:12-16). Dit betekent niet dat slechte mensen geen valse
beschuldigingen zouden kunnen uiten. Kijk naar hoe men Jezus heeft
behandeld. “Maar
wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen, 11en er een eer
in te stellen rustig te blijven en uw eigen zaken te behartigen en
met uw handen te werken, zoals wij u bevolen hebben, 12opdat gij u
behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder
iets nodig te hebben.”
1 Tessalonissenzen 4:10-12. Voor zover het van de gelovige afhangt,
moet hij een goede reputatie hebben opgebouwd onder ongelovigen. Een
opziener die bekend staat onder ongelovigen als oneerlijk in omgang
met anderen, ongoddelijk, goddeloos in spraak en vleselijk in zijn
denken, zal vlug in opspraak komen. Hij zal met rede verweten worden
dat hij een hypocriet is. Dit zal de zaak van Christus en de
plaatselijke gemeente veel schade toebrengen, Satan zal hier gebruik
van maken om hem ten val te brengen en de gemeente kapot te maken.
Een man die niet gunstig bekend is bij buitenstaanders, kan geen
ouderling zijn.
Vereisten voor diakenen (3:8-13)
“8Evenzo
moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende,
niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, 9maar het
geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten.”
1 Timoteüs 3:8-9.
Op dezelfde wijze als opzieners moeten ook diakenen
waardig zijn.
Een diaken is een dienaar van de plaatselijke gemeente. Diakonos
verwijst naar iemand die de bevelen van een ander uitvoert. Een
diaken is iemand die op grond van het ambt, hem verleend door de
gemeente, voor de armen zorgt en de taak heeft het geld dat voor hun
gebruik ingezameld is, uit te delen (v.g.l. Handelingen 6:3). In
algemene zin zijn alle christenen dienaren van de plaatselijke
gemeente. “Want
gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; gebruikt echter die
vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander
door de liefde.”
Galaten 5:13. Dit betekent echter niet dat elke christen het ambt
van diaken vervult (v.g.l Filippenzen 1:1). Om daartoe te kunnen
worden aangesteld, moet iemand aan specifieke voorwaarden voldoen.
De eerste die Paulus vermeldt is om, net als de ouderling, waardig
te zijn. Waardig zijn verwijst naar iemand die geëerd wordt omwille
van zijn karakter en daden. Een man die niet waardig is, kan geen
diaken zijn.
Een diaken mag
niet met twee tongen spreken.
Dit betekent om niet helemaal betrouwbaar te zijn, tegen de een dit
zeggen en tegen een ander dat (met de bedoeling te bedriegen). Dit
doen mensen soms om anderen te plezieren of naar de mond te praten
om er persoonlijk voordeel uit te halen. We zien dit gedrag vaak bij
politiekers en advocaten, maar een ieder van ons durft zich daaraan
schuldig maken. Een christen echter spreekt altijd de waarheid. “Zo
is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe
weinig vuur een groot bos in brand steekt. 6Ook de tong is een vuur,
zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in
onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het
rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt
door de hel.”
Jakobus 3:5-6. Een man die met twee tongen spreekt, kan geen diaken
zijn.
Een diaken mag
niet verzot zijn op veel wijn.
D.w.z. zich overgeven aan veel wijn of verslaafd zijn aan wijn. Zie
commentaar op 1 Timoteüs 3:3. Een man die verzot is op wijn, kan
geen diaken zijn.
Een diaken mag
niet op winstbejag uit zijn.
Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:2-3 bij schandelijke winzucht en
geldzucht. Een man die op winstbejag uit is, kan geen diaken zijn.
Een diaken moet
het geheimenis van het geloof bewaren met een goed geweten.
Net als de ouderlingen (Titus 1:9), moeten diakenen vasthouden aan
het geloof. Om te kunnen vasthouden aan het geloof moet je eerst
kennis hebben van het geloof. Hoe kan je aan iets vasthouden dat je
niet kent of begrijpt? Dit geloof is een geheimenis dat verborgen is
voor ongelovigen en geopenbaard is aan de heiligen door de apostelen
en profeten (v.g.l. Lukas 8:10; 1 Korintiërs 2:7; 4:1; Kolossenzen
1:26-27). “…
4Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn
inzicht in het geheimenis van Christus, 5 dat ten tijde van vroegere
geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals
het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen
en profeten …”
Efeziërs 3:4-5. Diakenen moeten het geopenbaarde geloof vasthouden
met een goed geweten. Het geweten is de ziel omdat die onderscheid
maakt tussen wat moreel goed en slecht is, aanspoort om het goede te
doen en het kwade te laten, het een aanbeveelt, het andere
veroordeelt. Eerder zei Paulus reeds “5En
het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een
goed geweten en een ongeveinsd geloof.”
1 Timoteüs 1:5.
Een hart dat gereinigd is van dode werken en Christus heeft
aangedaan (Hebreeën 9:14). Dit geeft een goed en zuiver geweten. Het
hebben van een goed geweten is één van de mooiste dingen die er is.
Het geeft rust en vrede. Iemand die zo leeft, hoeft niets te
veinzen. Hij laat door zijn leven zien dat hij een levend voorbeeld
is van het ontvangen van Gods genade (v.g.l. 2 Korintiërs 3:2). Het
is een hart dat geleerd heeft om niet (meer) overmoedig te zijn, om
gedoseerd te zijn i.p.v. opgeblazen. Een
man die het geheimenis van het geloof niet bewaart met een goed
geweten, kan geen diaken zijn.
Net als ouderlingen behoren diakenen
op de proef te worden gesteld.
D.w.z. dat er een onderzoek behoort te gebeuren waardoor men kan
bepalen als hij waardig kan worden geacht om de functie van diaken
op te nemen. Hij kan enkel deze dienst vervullen als blijkt dat hij
onberispelijk is.
Er mag hem niks kunnen verweten worden. Een man mag niet worden
aangesteld in de hoop dat hij zijn mindere kantjes gaandeweg wel zal
wegwerken. Ook mag een man niet worden aangesteld om hem te vleien,
of omdat hij een vooraanstaande positie in de maatschappij heeft.
Zie commentaar bij 1 Timoteüs 3:2 bij onbesproken zijn. Een man die
niet onberispelijk is, kan geen diaken zijn.
De vraag die bij vers 11 rijst, is als er hier wordt gesproken over
een vrouwelijke diakones, of over de vrouw van een diaken. Sommigen
zeggen dat, gezien er voor en na vers 11 over de diaken wordt
gesproken, dit vers verwijst naar de vrouw van een diaken. Anderen
maken het argument dat Paulus het woord ‘evenzo’ gebruikt. Paulus
deed dit ook in vers 3:8 om over te gaan van ouderlingen naar
diakenen, alsook in hoofdstuk 2:9 om over te gaan van mannen naar
vrouwen. Zij die geloven dat 1 Timoteüs 3:11 verwijst naar het
vrouwelijke ambt van diakones, verwijzen naar Romeinen 16:1, waar
Febe een dienares van de gemeente wordt genoemd. Het zou m.i. op
zich genomen niet verkeerd zijn om vrouwelijke diakonessen te
hebben, mits de principes van 1 Timoteüs 2:11-15 kunnen worden
gerespecteerd. Maar de vraag is als vers 11 dit rechtvaardigt of
niet. Het is dus aan de lezer om te beoordelen hoe hij dit vers
interpreteert.
Diakenen moeten
mannen van één vrouw zijn.
Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:2. Een man die niet de man van één
vrouw is, kan geen diaken zijn.
Diakenen moeten
hun kinderen en hun eigen huis goed besturen.
Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:4. Het verschil met de kwalificatie
voor een ouderling is dat een diaken geen gelovige kinderen behoort
te hebben. Wellicht omdat hun functie als dienaar dit niet vereist.
Een man die zijn kinderen en zijn huis niet goed bestuurt, kan geen
diaken zijn.
Zij die hun functie als dienaar van de plaatselijke gemeente goed
hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats. Hun persoon en
voorbeeld zal door de hele gemeente worden gerespecteerd. Daarbij
zal hun goddelijke levenswandel hen veel vrijmoedigheid geven om te
spreken door het geloof in Jezus Christus.
Dan weet gij hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God
(3:14-16)
Paulus schreef deze dingen aan Timoteüs, maar eigenlijk hoopte hij
vrij vlug naar hem te kunnen komen. Paulus had Timoteüs in Efeze
achtergelaten (zie 1 Timoteüs 1:3), maar hij wilde zelf spoedig
terugkeren naar Efeze om zijn werk af te maken. Om die tijd te
overbruggen, schrijft hij deze woorden aan Timoteüs, zodat hij op de
hoogte is van hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God.
Het huis van God is niet het gebouw waar gelovigen samenkomen, maar
zijn de gelovigen zelf. Het is die groep van mensen die geroepen
zijn door het evangelie om voor God te leven (Hebreeën 3:6; 10:21; 1
Petrus 2:5; 4:17). “21In
Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig
in de Here, 22in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede
Gods in de Geest.”
Efeziërs 2:21-22. God is een levende God. Geen God die woont in een
tempel door mensenhanden gemaakt, zoals de tempel voor de godin
Diana in Efeze (v.g.l. 1 Timoteüs 4:10; 6:16; 1 Tessalonissenzen
1:9; 2 Korintiërs 6:16). God woont in het hart van de gelovige. Deze
groep van mensen vormen de gemeente van de levende God. De gemeente
is gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl
Jezus zelf de hoeksteen is (1 Korintiërs 3:10-12). “19Zo
zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers
der heiligen en huisgenoten Gods, 20gebouwd op het fundament van de
apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.”
Efeziërs 2:19-20. De gemeente is een pijler en fundament van de
waarheid. Een pijler is een pilaar of stut. Een fundament is een
steun of grondslag. Het is de taak van de gemeente om de waarheid
hoog te houden en te verkondigen en om te bevelen geen andere leer
te brengen. Niet om zichzelf te verkondigen.
Het geheimenis dat God heeft geopenbaard in het evangelie om mensen
godsvruchtig te maken, is zeer groot. Het is schitterend en
wonderbaarlijk. De eerste drie dingen die Paulus weergeeft,
beschrijven wat er met Christus is gebeurd. De laatste drie
beschrijven het gevolg van wat Christus heeft gedaan.
God heeft Zich geopenbaard in het vlees,
zoals ook Johannes zegt: “1
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord
was God. … 14Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons
gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid
als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.”
Johannes 1:1,14 (v.g.l. Jesaja 7:14; Micha 5:2). “En
gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen,
en in Hem is geen zonde.”
1 Johannes 3:5. In Jezus was geen zonde.
Hij is gerechtvaardigd door de Geest.
Rechtvaardigen betekent verklaren dat iemand is zoals hij behoort te
zijn. De Vader verklaarde Jezus rechtvaardig op basis van Zijn
werken (v.g.l. Matteüs 11:19; 3:16-17: 1 Johannes 5:6-8). Door de
kracht van de Geest werd Jezus uit de dood opgewekt, en daardoor
Gods Zoon verklaard (Romeinen 1:4; 8:11).
Jezus is verschenen aan engelen.
Engelen begeerden te begrijpen welke heerlijkheid de Christus zou
brengen (1 Petrus 1:10-12). Ze hebben Christus mogen aankondigen,
Hem mogen dienen, en Zijn opname mogen aanschouwen (Lukas 2:8-14;
Matteüs 4:11; Lukas 22:43; Handelingen 1:10-11).
Jezus is verkondigd aan de heidenen.
Het was eeuwenlang Gods plan om Jood en Griek samen te brengen in
één Lichaam, de gemeente (Efeziërs 3:10-11; 3:6; 2:13-16; Genesis
12:3; 22:18; Jesaja 2:2; Handelingen 10:34). “12Want
er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, een en dezelfde
is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen”
Romeinen 10:12.
Jezus is geloofd in de wereld.
Paulus spreekt over het evangelie “…
6 dat tot u gekomen is. Immers, in de gehele wereld draagt het
vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert de dag, dat gij het
gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen; …
indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof
en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij
gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de
hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.”
Kolossenzen 1:6,23.
Jezus is opgenomen in heerlijkheid.
Nadat Jezus een laatste keer met Zijn apostelen had gesproken, werd
Hij opgenomen in de hemel en zette Hij Zich aan de rechterzijde van
de Vader (Markus 16:19).