Gemeente van Christus  Houthalen Oost

1 Timoteüs hoofdstuk 3

 Vereisten voor opzieners  (3:1-7)


Dit is een betrouwbaar woord: indien iemand staat naar het opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak.” 1 Timoteüs 3:1.
Paulus gaat verder met een betrouwbaar woord. In hoofdstuk 1:15 gebruikte Paulus eenzelfde gedachte toen hij zei: “
Dit is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem.”. Nu zegt hij dit over het opzienersambt. Als iemand ernaar verlangt om een opziener (episkopos) te worden in een plaatselijke gemeente, dan begeert hij een nobel werk. In Handelingen 20:17 laat Paulus de ouderlingen (presbuteros) van Efeze bij zich roepen. Hij noemt hen in Handelingen 20:28 de opzieners (episkopos) die door de Geest zijn aangesteld om de gemeente weiden (poimaino - herderen). De taak van een ouderling kent een zeer grote verantwoordelijkheid. Het is zwaar en bij momenten zeer ondankbaar. Ouderlingen (of opzieners, herders) zullen rekenschap moeten afleggen voor hoe ze de plaatselijke kudde hebben geweid (poimaino). Zie ook 1 Petrus 5:1-2; Hebreeën 13:17. Daarom heeft de Heilige Geest bij monde van Paulus bekend gemaakt aan welke voorwaarden deze mannen moeten voldoen alvorens te kunnen worden aangesteld. Paulus had Titus op Kreta achtergelaten om ouderlingen aan te stellen in elke stad (Titus 1:5; v.g.l. Handelingen 14:23) en gaf instructies aan welke voorwaarden een opziener moest voldoen om te kunnen worden aangesteld (Titus 1:6-9). Iemand die deze taak niet begeert, mag er niet toe worden aangesteld. Iemand die niet voldoet aan de vereiste kwaliteiten, mag er niet toe worden aangesteld. Ouderling verwijst naar de rijpere leeftijd in geloof. Opziener verwijst naar het toezicht houden op de kudde. Weiden verwijst naar het zorgen voor de kudde zoals een herder dat doet.

 2Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig,” 1 Timoteüs 3:2-3.  
Een opziener moet
onbesproken zijn. Dit verwijst naar het hebben van een onbesproken karakter. Iemand die niet ergens met rede van beschuldigd kan worden. Zoals bijvoorbeeld ongepast sexueel gedrag of het vasthouden en verkondigen van dwaalleren. Er moet van hem kunnen getuigd worden dat hij eerlijk, oprecht, rechtvaardig en trouw is. Zijn levenswandel moet daarvan het bewijs zijn. Hij zo behoort zo te leven dat hem niets verweten kan worden. Dus iemand die er een christelijke wandel op nahoudt in woord en wandel. Niet dat deze man geen enkele fout meer kan maken, maar het is duidelijk iemand die zich niet licht laat verleiden tot zonde. Een ouderling is onberispelijk omdat hij heeft bewezen dat hij zich niet meer laat knechten door de zonde. Het is iemand die volwassen is in het geloof. Toch betekent onberispelijk niet dat er geen kwaad over hem kan worden gesproken. Jezus was onberispelijk in de volle betekenis van het woord, en toch brachten Zijn tegenstanders valse beschuldigingen tegen Hem, maar ze konden deze niet hard maken (vgl Johannes 8:46). Ook de apostelen werden vals beschuldigd door de vijanden van de waarheid (Romeinen 3:8). Een man die niet onberispelijk is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
de man van één vrouw zijn. Deze woorden leren ons verschillende dingen. Een ouderling is een man. Een ouderling is een gehuwde man. Een ouderling is een gehuwde man van één vrouw. Het is iemand die trouw is aan zijn wettige levenspartner. Zo iemand houdt er geen affaires op na, en ligt niet te flikflooien met het andere geslacht. Een man die niet gehuwd is, kan geen ouderling zijn. Een vrouw kan geen ouderling zijn. Er is veel discussie over de betekenis van ‘de man van één vrouw’. Betekent dit dat een ouderling zijn functie moet neerleggen wanneer zijn vrouw sterft? Betekent dit dat een man die hertrouwd is nadat zijn vrouw is gestorven, of nadat ze ontrouw is geworden, geen ouderling (meer) kan zijn? Paulus gebruikt gelijkaardige woorden wanneer hij spreekt over het ondersteunen van de ware weduwe in hoofdstuk 5. “Als weduwe kome in aanmerking iemand niet beneden de zestig jaren, die de vrouw geweest is van één man” 1 Timoteüs 5:9. De conclusies die we uit dit vers trekken, moeten we doortrekken naar de gedachte van ‘de man van één vrouw’, willen we consequent zijn. De weduwe in 1 Timoteüs 5:9 is de vrouw van één man geweest. Een man die de man van één vrouw is, toont daarmee dat hij trouw is aan zijn gezin. Hij toont daarmee dat hij zijn gezin goed heeft kunnen besturen. Het is waar dat deze dingen ook kunnen gezegd worden van een man wiens vrouw sterft. Een man die niet de man van één vrouw is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
nuchter zijn. Nuchter zijn betekent om gematigd te zijn; om wakker te zijn. Het wordt ook gebruikt in relatie tot het drinken van wijn. Vrij zijn van onbehoorlijk gebruik van wijn. Iemand die drinkt, wordt dronken en zal zijn roes willen uitslapen. Zo iemand is zich niet bewust van wat er rondom hem gebeurd. Een opziener mag niet verslaafd zijn aan de wijn. Paulus gebruikt deze gedachte in 1 Tessalonissenzen 5:5-8 om aan te tonen dat christenen ook niet geestelijk dronken mogen zijn, want dan zouden ze zich overgeven aan zonde en goddeloosheid. Het hoofd moet ten alle tijde koel gehouden worden (v.g.l. 1 Petrus 5:8). Een man die niet nuchter is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
bezadigd zijn. Dit betekent om goed bij uw verstand te zijn. Om vol zelfbeheersing en ingetogen te zijn. Wanneer er emotionele en moeilijke situaties voorkomen moet een ouderling in alle wijsheid d.m.v. woorden en daden reageren. Dit staat tegenover een aanmatigend en opvliegend iemand. Een bezadigd mens heeft zijn denken en doen ten alle tijde onder controle en kan gepast reageren. Dit heeft te maken met het innerlijke van de mens. Een man die niet bezadigd is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet beschaafd zijn. Dit betekent om netjes en eerbaar te zijn. Paulus gebruikte dit woord eerder in hoofdstuk 2 toen hij zei “9Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht” 1 Timoteüs 2:9. Het is een voorkomen dat voldoet aan Gods normen en waarden, niet aan dat van de wereld. Dit een is voorkomen dat uitgaat van zedigheid en ingetogenheid. Zedigheid betekent om een eergevoel of schaamte te hebben, en om eerbied voor anderen te hebben. Ingetogenheid betekent bezonnenheid, zelfbeheersing, gematigdheid, het gezond verstand gebruiken. Iemand die zich kleedt en gedraagt als een clown, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
gastvrij zijn. De christen krijgt de opdracht om zich toe te leggen op gastvrijheid (Romeinen 12:13) en een ouderling moeten daarin het voorbeeld geven. Deze gastvrijheid komt voort uit een liefde voor de broeders en zusters en een liefde voor alle mensen, niet slechts voor een selectief groepje die men graag heeft (1 Petrus 4:9; 2 Petrus 1:7; Hebreeën 13:1-2; 1 Tessalonissenzen 5:15). Een man die niet gastvrij is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
bekwaam zijn om te onderwijzen. Een opziener moet zich houden aan het betrouwbare woord naar de leer zodat hij in staat is te vermanen op basis van de gezonde leer en om de tegensprekers te weerleggen (Titus 1:9). Hij moet dus bekwaam zijn om te onderwijzen. Om een ander te kunnen leren over iets moet je zelf een juiste en volledige kennis hebben. De ouderling gaat niet zijn eigen leer of wil verkondigen, maar behoort de gezonde leer van Jezus en Zijn apostelen te verkondigen. Deze leer zal hij gebruiken om de argumenten van tegensprekers te weerleggen. Een man die niet bekwaam is om te onderwijzen, kan geen ouderling zijn.

Een opziener mag
niet verslaafd zijn aan wijn. Sommige mensen hebben alcoholische drank nodig om te kunnen functioneren, om ‘los’ te komen. Ze zijn verslaafd aan de roes en de losbandigheid die het veroorzaakt. Petrus veroordeelt in 1 Petrus 4:3 dronkenschap, brassen en drinken. Dronkenschap verwijst naar een overmatig gebruik van alcoholische dranken. Brassen verwijst naar feestelijke optochten of drinkgelagen waarbij men halfdronken voor de huizen van vrienden gaat zingen en spelen. Het wordt algemeen gebruikt voor feesten die tot diep in de nacht duren. Drinken verwijst naar feesten waarbij alcohol wordt geconsumeerd. De vraag die een christen zich moet stellen, is als men alcohol kan nuttigen zonder zich te bedrinken, b.v.b. tijdens het nuttigen van een maaltijd. Paulus moedigt later in de brief het gebruik van alchohol aan om medicinale reden (zie 1 Timoteüs 5:23). Een man die zich overgeeft en bedrinkt aan alcoholische drank, kan geen ouderling zijn.

Een opziener mag
niet opvliegend zijn. Hij mag geen ruziemaker of vechtersbaas zijn. Een man die vlug geneigd is om fysiek geweld te gebruiken kan geen ouderling zijn. Het gebod om uw vijanden lief te hebben heeft alle geweld naar uw naaste verdreven (Matteüs 5:38-39). Een man die een kort lontje heeft, heeft nog niet geleerd om te leven naar het gebod “Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn” Jakobus 1:19. Een man die weinig kan verdragen, vlug geïrriteerd is en zich overgeeft aan verbaal geweld kan geen ouderling zijn. Er is wel een verschil tussen beheerste en onbeheerste toorn (Markus 3:5; Efeziërs 4:26). Een ouderling is iemand die zich heeft leren beheersen zoals Jezus, “die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” 1 Petrus 3:23. Een man die opvliegend is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener mag
niet uit zijn op schandelijke winzucht. De N.B.G. heeft deze woorden niet opgenomen omdat het niet zeker is als dit in dit vers bij de oorspronkelijke tekst behoorde. De H.S.V. vertaalt 1 Timoteüs 3:3 als volgt: “niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig; niet uit op schandelijke winst, maar welwillend, niet strijdlustig en zonder geldzucht”. Paulus gebruikt hetzelfde woord in Titus 1:7. Een opziener mag niet op oneerlijke winst uit zijn. Een man die in het zwart werkt, gestolen goederen koopt, illegale software gebruikt, zijn financiën slecht beheert …, een man die zich verrijkt door anderen op te lichten of d.m.v. allerlei andere duistere praktijken, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet
vriendelijk zijn. Dit betekent bescheiden, gepast, behoorlijk, geduldig, mild. Paulus zegt in Filippenzen 4:5 “5Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij.”. Dit betekent dat een ouderling rekening moet houden met de noden en de gevoeligheden van anderen. Het tegenovergestelde van vriendelijkheid is volgens 1 Petrus 2:18 de verkeerde mens. Dat zijn mensen die vals, listig, oneerlijk en nors zijn. Een man die niet vriendelijk, kan geen ouderling zijn.

Een opziener mag
niet strijdlustig zijn. Hij mag niet gevoelig zijn discussies of muggenzifterijen. Een strijdlustig iemand zal vlug geneigd zijn om zijn gelijk te willen behalen, hetzij in rechtbanken, hetzij bij anderen. Daardoor is hij niet in staat om zich te beheersen en zijn verstand erbij te houden. Wanneer er emotionele en moeilijke situaties voorkomen, moet een ouderling in alle wijsheid d.m.v. woorden en daden reageren. Een strijdlustig man kan geen ouderling zijn.

Een opziener mag niet geldzuchtig zijn. Een gierigaard is een liefhebber van geld. Zo mensen kunnen God niet dienen, hun afgod is het geld (v.g.l. Matteüs 6:24). Paulus zal op het einde van de brief uitvoerig terugkomen op de gedachte van geldzucht (zie 1 Timoteüs 6:3-19). Wie rijk wil zijn, zal zichzelf veel verdriet toebrengen en zijn geloof kwijtraken. Een man die geldzuchtig is, kan geen ouderling zijn.

4een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; 5indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen?” 1 Timoteüs 3:4-5.
Een opziener moet een
goed bestuurder van zijn eigen huis zijn. Hij moet zijn eigen huis leiden, d.w.z. zorgen voor zijn eigen huis, beschermen en hulp geven. Dit blijkt uit hoe hij zijn eigen kinderen onder tucht houdt. Gehoorzamen zijn kinderen hem? Respecteren ze zijn gezag? Heeft zijn gedrag ervoor gezorgd dat ze hem kunnen en willen respecteren? Vaders kunnen hun kinderen immers verbitteren door hun onredelijk en ruwe houding (Efeziërs 6:4). “21Vaders, prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.” Kolossenzen 3:21. Vaders kunnen zich zo onredelijk gedragen dat hun kinderen ontmoedigd worden om het goede te doen. Soms is de afwezigheid van de vader al voldoende voor hun kinderen om zich niet geliefd te voelen, waardoor ze een verkeerd pad gaan bewandelen. Kinderen hebben recht op de tijd en de liefde van hun vader. Daarbij zijn niet alle kinderen hetzelfde, dus een vader moet leren hoe hij met elk van zijn kinderen omgaat. Zijn eigen voorbeeld is daarbij zeer bepalend, gezien kinderen het gedrag van hun ouders vaak overnemen. Toch is de invloed van kinderen op kinderen niet te onderschatten. Ook een vader die enkel zonen of dochters heeft opgevoed, heeft niet altijd dezelfde vaardigheden als een vader die zonen en dochters heeft opgevoed.  Als een vader zijn eigen kinderen niet heeft kunnen opvoeden doordat hij zijn gezin slecht heeft bestuurd, hoe zal hij dan voor de gemeente God kunnen zorgen? Dat is niet mogelijk. Een opziener moet “… gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten. 7 Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, …” Titus 1:6-7. Een man die van God iets in beheer krijgt toevertrouwd, wordt verwacht dat hij betrouwbaar blijkt te zijn (1 Korintiërs 4:2). Een ouderling krijgt van God de verantwoordelijkheid om Zijn huis te beheren, d.i. de plaatselijke gemeente in de stad waar hij woont (vgl 1 Timoteus 3:15; 1 Petrus 4:17; 1 Petrus 5:1-3). Hij zal moeten staan voor de waarheid van het evangelie, toezien op en zorgen voor de leden. Een opziener doet dit altijd met zijn medeoudste(n). Een man die zijn eigen huis niet onder tucht heeft gehouden, kan geen ouderling zijn.

De vraag rijst dan als iemand met 1 kind ook ouderling kan worden. Sara zei van haarzelf dat ze kinderen zoogde terwijl ze maar 1 zoon had (Genesis 21:7). Een gelijkaardig voorbeeld zien we in Matteus 22:24 waar over kinderen wordt gesproken, terwijl de wet in Deuteronomium 25:5 maar 1 kind vermeldt. Ook begrijpen we uit 1 Timoteus 5:4 dat de verantwoordelijkheid om aan eigen familie godsvrucht te tonen ook geldt voor een enig kind. Deze dingen in acht nemende, zegt de tekst langs de andere kant dat een ouderling gelovige kinderen behoort te hebben. Ik laat het dus aan de lezer om zelf een oordeel te vellen. Maar hoe dan ook, de nadruk ligt mijns inziens niet zozeer op het aantal kinderen, maar eerder op de bekwaamheid om de kinderen op te voeden en om zijn eigen huishouden te besturen.

6Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel des duivels valle. 7Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanden, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle.” 1 Timoteüs 3:6-7.
Een opziener mag
geen pas bekeerde, of anders gezegd geen neofiet zijn. Iemand die pas tot geloof komt, ook al is hij al ouder in leeftijd, is iemand die geestelijk gezien een zuigeling is. Een essentieel onderdeel van het christelijke leven is de geestelijke groei tot volwassenheid. Deze volwassenheid wordt bereikt door het leren onderscheiden tussen goed en kwaad (Hebreeën 5:12-14). En door zich te houden aan de leer van Christus (Efeziërs 4:11-15). Dit gebeurt niet van vandaag op morgen, evenmin als een baby niet vanaf de geboorte vast voedsel kan eten, of kan lopen. Zij die nog niet lang hebben gewandeld in de wegen van Christus, kunnen anderen niet leiden over hoe men Christen behoort te zijn. Zij die denken toch een opziener te kunnen zijn hoewel ze pas bekeerd zijn, zullen door hun opgeblazenheid in het oordeel van de duivel vallen. De duivel, Gods tegenstander, heeft ook eens gedacht dat hij het beter kon en beter wist dan God (v.g.l. Judas 1:6). Een pas bekeerde die denkt dat hij een goede opziener kan zijn, is opgeblazen. Dit betekent om verblind te zijn met trots. Bedwelmd te zijn door dwaasheid. Een man die pas bekeerd is, kan geen ouderling zijn.

Een opziener moet gunstig bekend zijn bij buitenstaanders. Alle christenen, maar opzieners in het bijzonder, moeten een goede reputatie hebben opgebouwd bij ongelovigen. Ongelovigen moeten kunnen getuigen van een integer en oprecht karakter (1 Petrus 2:12-16). Dit betekent niet dat slechte mensen geen valse beschuldigingen zouden kunnen uiten. Kijk naar hoe men Jezus heeft behandeld. “Maar wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen, 11en er een eer in te stellen rustig te blijven en uw eigen zaken te behartigen en met uw handen te werken, zoals wij u bevolen hebben, 12opdat gij u behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder iets nodig te hebben.” 1 Tessalonissenzen 4:10-12. Voor zover het van de gelovige afhangt, moet hij een goede reputatie hebben opgebouwd onder ongelovigen. Een opziener die bekend staat onder ongelovigen als oneerlijk in omgang met anderen, ongoddelijk, goddeloos in spraak en vleselijk in zijn denken, zal vlug in opspraak komen. Hij zal met rede verweten worden dat hij een hypocriet is. Dit zal de zaak van Christus en de plaatselijke gemeente veel schade toebrengen, Satan zal hier gebruik van maken om hem ten val te brengen en de gemeente kapot te maken. Een man die niet gunstig bekend is bij buitenstaanders, kan geen ouderling zijn.

Vereisten voor diakenen  (3:8-13)

8Evenzo moeten de diakenen waardig zijn, niet met twee tongen sprekende, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, 9maar het geheimenis des geloofs bewarend in een rein geweten.” 1 Timoteüs 3:8-9.
Op dezelfde wijze als opzieners moeten ook diakenen
waardig zijn. Een diaken is een dienaar van de plaatselijke gemeente. Diakonos verwijst naar iemand die de bevelen van een ander uitvoert. Een diaken is iemand die op grond van het ambt, hem verleend door de gemeente, voor de armen zorgt en de taak heeft het geld dat voor hun gebruik ingezameld is, uit te delen (v.g.l. Handelingen 6:3). In algemene zin zijn alle christenen dienaren van de plaatselijke gemeente. “Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; gebruikt echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander door de liefde.” Galaten 5:13. Dit betekent echter niet dat elke christen het ambt van diaken vervult (v.g.l Filippenzen 1:1). Om daartoe te kunnen worden aangesteld, moet iemand aan specifieke voorwaarden voldoen. De eerste die Paulus vermeldt is om, net als de ouderling, waardig te zijn. Waardig zijn verwijst naar iemand die geëerd wordt omwille van zijn karakter en daden. Een man die niet waardig is, kan geen diaken zijn.

Een diaken mag
niet met twee tongen spreken. Dit betekent om niet helemaal betrouwbaar te zijn, tegen de een dit zeggen en tegen een ander dat (met de bedoeling te bedriegen). Dit doen mensen soms om anderen te plezieren of naar de mond te praten om er persoonlijk voordeel uit te halen. We zien dit gedrag vaak bij politiekers en advocaten, maar een ieder van ons durft zich daaraan schuldig maken. Een christen echter spreekt altijd de waarheid. “Zo is ook de tong een klein lid en voert toch een hoge toon. Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand steekt. 6Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel.” Jakobus 3:5-6. Een man die met twee tongen spreekt, kan geen diaken zijn.

Een diaken mag
niet verzot zijn op veel wijn. D.w.z. zich overgeven aan veel wijn of verslaafd zijn aan wijn. Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:3. Een man die verzot is op wijn, kan geen diaken zijn.

Een diaken mag
niet op winstbejag uit zijn. Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:2-3 bij schandelijke winzucht en geldzucht. Een man die op winstbejag uit is, kan geen diaken zijn.

Een diaken moet
het geheimenis van het geloof bewaren met een goed geweten. Net als de ouderlingen (Titus 1:9), moeten diakenen vasthouden aan het geloof. Om te kunnen vasthouden aan het geloof moet je eerst kennis hebben van het geloof. Hoe kan je aan iets vasthouden dat je niet kent of begrijpt? Dit geloof is een geheimenis dat verborgen is voor ongelovigen en geopenbaard is aan de heiligen door de apostelen en profeten (v.g.l. Lukas 8:10; 1 Korintiërs 2:7; 4:1; Kolossenzen 1:26-27). “… 4Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, 5 dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten …” Efeziërs 3:4-5. Diakenen moeten het geopenbaarde geloof vasthouden met een goed geweten. Het geweten is de ziel omdat die onderscheid maakt tussen wat moreel goed en slecht is, aanspoort om het goede te doen en het kwade te laten, het een aanbeveelt, het andere veroordeelt. Eerder zei Paulus reeds “5En het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.” 1 Timoteüs 1:5. Een hart dat gereinigd is van dode werken en Christus heeft aangedaan (Hebreeën 9:14). Dit geeft een goed en zuiver geweten. Het hebben van een goed geweten is één van de mooiste dingen die er is. Het geeft rust en vrede. Iemand die zo leeft, hoeft niets te veinzen. Hij laat door zijn leven zien dat hij een levend voorbeeld is van het ontvangen van Gods genade (v.g.l. 2 Korintiërs 3:2). Het is een hart dat geleerd heeft om niet (meer) overmoedig te zijn, om gedoseerd te zijn i.p.v. opgeblazen. Een man die het geheimenis van het geloof niet bewaart met een goed geweten, kan geen diaken zijn.

 10Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen. 11Evenzo moeten (hun) vrouwen zijn: waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter, betrouwbaar in alles. 12Diakenen moeten mannen van één vrouw zijn, hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren. 13Want zij, die hun dienst goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus.” 1 Timoteüs 3:10-13.
Net als ouderlingen behoren diakenen
op de proef te worden gesteld. D.w.z. dat er een onderzoek behoort te gebeuren waardoor men kan bepalen als hij waardig kan worden geacht om de functie van diaken op te nemen. Hij kan enkel deze dienst vervullen als blijkt dat hij onberispelijk is. Er mag hem niks kunnen verweten worden. Een man mag niet worden aangesteld in de hoop dat hij zijn mindere kantjes gaandeweg wel zal wegwerken. Ook mag een man niet worden aangesteld om hem te vleien, of omdat hij een vooraanstaande positie in de maatschappij heeft. Zie commentaar bij 1 Timoteüs 3:2 bij onbesproken zijn. Een man die niet onberispelijk is, kan geen diaken zijn.

 Ook de vrouwen van diakenen moeten waardig, geen kwaadspreeksters, nuchter en betrouwbaar in alles zijn. Waardig betekent dat iemand geëerd wordt omwille van haar indrukwekkende karakter. Kwaadspreker verwijst naar iemand gemakkelijk neigt tot het vals beschuldigen van een ander door laster en leugens. Nuchter verwijst naar iemand die sober of gematigd is. Betrouwbaar verwijst naar iemand die trouw getoond heeft in het afhandelen van zaken of bevelen. Een man wiens vrouw niet voldoet aan deze voorwaarden, kan geen diaken zijn.
De vraag die bij vers 11 rijst, is als er hier wordt gesproken over een vrouwelijke diakones, of over de vrouw van een diaken. Sommigen zeggen dat, gezien er voor en na vers 11 over de diaken wordt gesproken, dit vers verwijst naar de vrouw van een diaken. Anderen maken het argument dat Paulus het woord ‘evenzo’ gebruikt. Paulus deed dit ook in vers 3:8 om over te gaan van ouderlingen naar diakenen, alsook in hoofdstuk 2:9 om over te gaan van mannen naar vrouwen. Zij die geloven dat 1 Timoteüs 3:11 verwijst naar het vrouwelijke ambt van diakones, verwijzen naar Romeinen 16:1, waar Febe een dienares van de gemeente wordt genoemd. Het zou m.i. op zich genomen niet verkeerd zijn om vrouwelijke diakonessen te hebben, mits de principes van 1 Timoteüs 2:11-15 kunnen worden gerespecteerd. Maar de vraag is als vers 11 dit rechtvaardigt of niet. Het is dus aan de lezer om te beoordelen hoe hij dit vers interpreteert.

Diakenen moeten
mannen van één vrouw zijn. Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:2. Een man die niet de man van één vrouw is, kan geen diaken zijn.

Diakenen moeten
hun kinderen en hun eigen huis goed besturen. Zie commentaar op 1 Timoteüs 3:4. Het verschil met de kwalificatie voor een ouderling is dat een diaken geen gelovige kinderen behoort te hebben. Wellicht omdat hun functie als dienaar dit niet vereist. Een man die zijn kinderen en zijn huis niet goed bestuurt, kan geen diaken zijn.

Zij die hun functie als dienaar van de plaatselijke gemeente goed hebben vervuld, verwerven zich een ereplaats. Hun persoon en voorbeeld zal door de hele gemeente worden gerespecteerd. Daarbij zal hun goddelijke levenswandel hen veel vrijmoedigheid geven om te spreken door het geloof in Jezus Christus.

Dan weet gij hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God (3:14-16)

 14Dit schrijf ik u, hoewel ik vrij spoedig tot u hoop te komen. 15Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid.” 1 Timoteüs 3:14-15.
Paulus schreef deze dingen aan Timoteüs, maar eigenlijk hoopte hij vrij vlug naar hem te kunnen komen. Paulus had Timoteüs in Efeze achtergelaten (zie 1 Timoteüs 1:3), maar hij wilde zelf spoedig terugkeren naar Efeze om zijn werk af te maken. Om die tijd te overbruggen, schrijft hij deze woorden aan Timoteüs, zodat hij op de hoogte is van hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God. Het huis van God is niet het gebouw waar gelovigen samenkomen, maar zijn de gelovigen zelf. Het is die groep van mensen die geroepen zijn door het evangelie om voor God te leven (Hebreeën 3:6; 10:21; 1 Petrus 2:5; 4:17). “
21In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, 22in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.” Efeziërs 2:21-22. God is een levende God. Geen God die woont in een tempel door mensenhanden gemaakt, zoals de tempel voor de godin Diana in Efeze (v.g.l. 1 Timoteüs 4:10; 6:16; 1 Tessalonissenzen 1:9; 2 Korintiërs 6:16). God woont in het hart van de gelovige. Deze groep van mensen vormen de gemeente van de levende God. De gemeente is gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus zelf de hoeksteen is (1 Korintiërs 3:10-12). “19Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, 20gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.” Efeziërs 2:19-20. De gemeente is een pijler en fundament van de waarheid. Een pijler is een pilaar of stut. Een fundament is een steun of grondslag. Het is de taak van de gemeente om de waarheid hoog te houden en te verkondigen en om te bevelen geen andere leer te brengen. Niet om zichzelf te verkondigen.

 16En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.” 1 Timoteüs 3:16.
Het geheimenis dat God heeft geopenbaard in het evangelie om mensen godsvruchtig te maken, is zeer groot. Het is schitterend en wonderbaarlijk. De eerste drie dingen die Paulus weergeeft, beschrijven wat er met Christus is gebeurd. De laatste drie beschrijven het gevolg van wat Christus heeft gedaan.

God heeft Zich geopenbaard in het vlees, zoals ook Johannes zegt: “1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. … 14Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Johannes 1:1,14 (v.g.l. Jesaja 7:14; Micha 5:2). “En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde.” 1 Johannes 3:5. In Jezus was geen zonde. Hij is gerechtvaardigd door de Geest. Rechtvaardigen betekent verklaren dat iemand is zoals hij behoort te zijn. De Vader verklaarde Jezus rechtvaardig op basis van Zijn werken (v.g.l. Matteüs 11:19; 3:16-17: 1 Johannes 5:6-8). Door de kracht van de Geest werd Jezus uit de dood opgewekt, en daardoor Gods Zoon verklaard (Romeinen 1:4; 8:11). Jezus is verschenen aan engelen. Engelen begeerden te begrijpen welke heerlijkheid de Christus zou brengen (1 Petrus 1:10-12). Ze hebben Christus mogen aankondigen, Hem mogen dienen, en Zijn opname mogen aanschouwen (Lukas 2:8-14; Matteüs 4:11; Lukas 22:43; Handelingen 1:10-11). Jezus is verkondigd aan de heidenen. Het was eeuwenlang Gods plan om Jood en Griek samen te brengen in één Lichaam, de gemeente (Efeziërs 3:10-11; 3:6; 2:13-16; Genesis 12:3; 22:18; Jesaja 2:2; Handelingen 10:34). “12Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen” Romeinen 10:12. Jezus is geloofd in de wereld. Paulus spreekt over het evangelie “… 6  dat tot u gekomen is. Immers, in de gehele wereld draagt het vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert de dag, dat gij het gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen; … indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.” Kolossenzen 1:6,23. Jezus is opgenomen in heerlijkheid. Nadat Jezus een laatste keer met Zijn apostelen had gesproken, werd Hij opgenomen in de hemel en zette Hij Zich aan de rechterzijde van de Vader (Markus 16:19).

Vorige