Gemeente van Christus Houthalen Oost
Groet
(1:1-2)
“1Paulus,
een apostel van Christus Jezus naar de opdracht van God, onze
Heiland, en van Christus Jezus, onze hoop, 2aan Timoteüs, mijn waar
kind in het geloof: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God,
de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.”
1 Timoteus 1:1-2.
De apostel Paulus geeft aan dat hij de auteur van de brief is. Hij
is een apostel van Jezus. Hij is geroepen in opdracht van God, de
Heiland (=Redder) van de christenen, en in opdracht van Jezus, die
de hoop van de christenen is (vgl. 1 Korintiërs 1:1; Handelingen
9:15; Galaten 1:1). Op Jezus vertrouwen zij terwijl ze uitkijken
naar zijn wederkomst. Paulus schrijft deze brief aan Timoteüs.
Timoteüs wist zeer goed dat Paulus een geroepen apostel was. Dit
impliceert dat het doelpubliek van de brief breder was dan enkel
Timoteus. Dit blijkt ook uit de slotzin van de brief: “De
genade zij met ulieden”
1 Timoteus 6:21b. Timoteüs was de zoon van een gelovige Joodse vrouw
en een ongelovige Griekse vader (Handelingen 16:1). Hij woonde in
Lystra, waar Paulus gestenigd werd toen hij er de eerste keer kwam
(Handelingen 14:8-20). Timoteüs was een trouwe discipel die door
Paulus als zijn zoon werd beschouwd (1 Korintiërs 4:17; Filippenzen
2:19; 1 Tessalonissenzen 3:2). Timoteüs was net als Titus door
Paulus tot geloof gebracht (vgl. Titus 1:4). Paulus wenst Timoteüs
genade, barmhartigheid en vrede toe van God de Vader en Christus de
Here. Genade verwijst naar een liefdevolle gunst, een geschenk.
Barmhartigheid verwijst naar medelijden, naar een verlangen om een
ongelukkige te helpen. Vrede verwijst naar een toestand van
veiligheid en rust. Dit is wat de Vader ons heeft gebracht door
Jezus.
Dwaalleraars (1:3-11)
“3Doe,
zoals ik u bij mijn reis naar Macedonië aangeraden heb: blijf nog te
Efeze, om sommigen te bevelen geen andere leer te brengen, 4noch
zich bezig te houden met fabels en eindeloze geslachtsregisters, die
veeleer moeilijkheden ten gevolge hebben dan door God gegeven
leiding in het geloof.”
1 Timoteüs 1:3-4.
Meestal gaat Paulus na de groet verder met dankzeggingen, maar
wanneer de toestand te belangrijk was, kwam hij onmiddellijk
terzake. Dit is het geval bij de brieven aan de Galaten en Titus,
alsook in de eerste brief aan Timoteüs. Tussen zijn eerste en tweede
gevangenschap in Rome heeft Paulus Timoteüs in Efeze achtergelaten,
terwijl hijzelf doorreisde naar Filippi in Macedonië (Filippenzen
2:24). Timoteüs moest nog in Efeze bijven om sommigen te bevelen
om geen andere leer te brengen (zie
1 Timoteüs 1:20). Paulus wil deze dwaalleraren niet meer publiciteit
geven dan nodig en spreekt daarom over sommigen. Het is ook
belangrijker om de valse leer te kunnen herkennen, dan enkel de
valse leraar. Als je enkel een persoon mijdt omdat hij een valse
leer verkondigt, dan zal de volgende met dezelfde valse leer een
even groot probleem zijn. Daarom is het beter om christenen te leren
hoe een valse leer te herkennen. De andere leer is herkenbaar door
deze te vergelijken met de leer van Jezus en de apostelen. Paulus
had de ouderlingen van Efeze reeds gewaarschuwd voor de gevaren van
dwalingen (Handelingen 20:28-29). Paulus was diep bezorgd om de
gemeente zuiver te houden m.b.t. de leer (Vgl. Titus 2:1; Galaten
1:6-8; 1 Timoteüs 6:3). Verder moest Timoteüs bevelen dat de
christenen zich
niet moesten bezighouden met fabels en eindeloze geslachtsregisters.
Fabels zijn verzonnen verhalen (1 Timoteüs 4:7), zij zijn het gevolg
van mensen die zich niet willen houden aan de gezonde leer (1
Timoteüs 6:3-4, 20; 2 Timoteüs 2:14-16,23; Titus 1:14; 3:9).
Adam Clarke zegt in zijn commentaar dat Herodes de opdracht had
gegeven om de geslachtsregisters die in de tempel werden bewaard, te
verbranden. Zo probeerde hij zijn minder nobele afkomst te
verbergen. Vanaf die tijd waren de Joden dus aangewezen op de kennis
die in hun hoofden zat. Jezus
beschuldigde de Joden ervan te vitten op onbelangrijke details
(Matteüs 23:23). Geslachtsregisters op zich genomen zijn niet
verkeerd, maar geslachtsregisters die gekoppeld worden aan fabels
zijn waardeloos. Christenen moeten zich weghouden van fabels en
eindeloze geslachtsregisters. Het zijn speculaties. Het najagen van
deze dingen brengen veeleer moeilijkheden met zich mee dan door God
gegeven leiding in het geloof. Zij die zich aan het overgeleverde
woord van God houden, hebben hier geen nood aan. Christus heeft
immers de oude wet aan het kruis genageld (Kolossenzen 2:14-16). Het
was niet belangrijk meer als uw naam in één of ander register stond
geschreven, maar wel als het Lam je naam in het boek des levens
heeft vermeld (Filippenzen 4:3; Openbaringen 21:27).
“5En
het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een
goed geweten en een ongeveinsd geloof. 6Door dit spoor te verlaten
zijn sommigen vervallen tot ijdel gepraat; 7zij willen leraars der
wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen of waarover zij
zo stellig spreken.”
1 Timoteüs 1:5-7.
Valse leren brengen geen enkele meerwaarde aan de gelovige. Zij
proberen mensen te verleiden tot hun eigen meningen, zodat ze
navolgers van hen worden. “17Maar
ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in
afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden
en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. 18Want zulke lieden
dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden
door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen.”
Romeinen 16:17-18. Dit in tegenstelling tot de vermaning die
Timoteüs zal geven. Het doel daarvan is liefde voor God en medemens
(Romeinen 13:8-10; Galaten 5:14; 2 Timoteüs 2:22). Deze liefde komt
voort uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof.
Liefde kan uitwendig en oppervlakkig zijn. De liefde van een dienaar
behoort oprecht te zijn, uit het hart te komen. Dit hart kan enkel
zo worden wanneer het ten volle beseft welke genade hem is gegeven
door het bloed van Christus. Een hart dat gereinigd is van dode
werken en Christus heeft aangedaan (Hebreeën 9:14). Dit geeft een
goed en zuiver geweten. Het hebben van een goed geweten is één van
de mooiste dingen die er is. Het geeft rust en vrede. Iemand die zo
leeft, hoeft niets te veinzen. Hij laat door zijn leven zien dat hij
een levend voorbeeld is van het ontvangen van Gods genade (vgl. 2
Korintiërs 3:2). Het is een hart dat geleerd heeft om niet (meer)
overmoedig te zijn, om gedoseerd te zijn i.p.v. opgeblazen.
Maar niet iedereen is op deze weg blijven wandelen. Paulus
waarschuwt Timoteüs voor hen die zich hebben overgegeven aan ijdel
gepraat. Deze gelovigen praten wel, maar het houdt geen steek. Het
is zinloos wat ze zeggen. Omdat ze van de waarheid van het evangelie
zijn afgeweken, hebben ze zich overgegeven aan leugens en fabels. Ze
koesteren het verlangen om leraren van de wet van Mozes te zijn. Zo
gedragen ze zich. Zo denken ze over zichzelf. Maar de realiteit is
dat ze geen idee hebben waar ze over spreken. Als je hun
overredingskracht zou beoordelen, dan zou je de indruk kunnen
krijgen dat ze wel gelijk moeten hebben. Het tegendeel is waar.
Mensen roepen vaak het hardst over die dingen waar ze het minst over
weten (1 Timoteüs 6:4). Het leren van Gods woord zal leiden tot
veranderde harten, tot geloof in het onvervalste evangelie. Het
geloof van de valse leraren daarentegen leidt schipbreuk (1 Timoteüs
1:19), hun geweten is gebrandmerkt (1 Timoteüs 4:2) en hun denken
(hart) is niet meer helder (1 Timoteüs 6:5).
“8Wij
weten, dat de wet goed is, indien iemand haar wettig toepast, 9wel
wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor
wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars, voor
onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en
doodslagers, 10hoereerders, knapenschenders, zielverkopers,
leugenaars, meinedigen, en al wat verder ingaat tegen de gezonde
leer, 11in overeenstemming met het evangelie der heerlijkheid van de
zalige God, dat mij is toevertrouwd.”
1 Timoteüs 1:8-11.
Wij, integenstelling tot de valse leraren, weten dat de wet goed is
als je haar wettelijk gebruikt (Romeinen 7:12-16). De wet wees naar
Christus, en nu Christus is gekomen zijn gelovigen niet meer onder
de wet (Galaten 3:24-25; Romeinen 10:4). Oprechte en ongeveinsde
gelovigen weten zeer goed dat de wet niet gegeven is voor de
rechtvaardige maar voor goddelozen en zondaars. Zij hebben reden om
te vrezen voor de wet omdat ze zich niet bekeren van hun zonden tot
Christus. “19Waartoe
dient dan de wet? Om de overtredingen te doen blijken is zij erbij
gevoegd, totdat het zaad zou komen, waarop de belofte sloeg,”
Galaten 3:19.
De wet is gegeven om zonde bekend te maken. De wet is niet gegeven
om eindeloze discussies en speculaties over geslachtsregisters te
gaan te voeren. Het is voor de
wettelozen,
zij die leven in afwijking van de wet. Voor de
tuchtelozen,
zij die onhandelbaar zijn. Voor de
goddelozen,
zij die geen ontzag voor God hebben. Voor de
zondaren,
zij wiens harten schuldig zijn aan zonde. Voor de
onverlaten,
zij die misdadig zijn. Voor de
onheiligen,
zij die profaan zijn. Voor de
vader en
moedermoorders,
zij die hun ouders doden voor persoonlijk gewin. Voor de
doodslagers,
zij die hun medemens opzettelijk doden. Voor de
hoereerders,
zij die aan onwettige sexuele omgang overgeven (overspelers,
echtbrekers, …). Voor de
knapenschenders,
zij die homosexuele relaties hebben. Voor de
zielverkopers,
zij die van een vrij mens een slaaf maakt. Voor de
leugenaars,
zij die iemands vertrouwen beschamen, niet betrouwbaar zijn. Voor de
meinedigen,
zij die onder ede valse verklaringen afleggen. Voor hen die al die
dingen doen die ingaan tegen de gezonde leer. De gezonde leer is in
overeenstemming met het evangelie van de zalige God. Dit is het
evangelie dat aan de apostel Paulus was toevertrouwd (Kolossenzen
1:25; 1 Tessalonissenzen 2:4-7). De christenen in Efeze zouden geen
eindeloze zinloze discussies voeren als ze zouden leven naar wat de
wet leerde. De brief van Openbaringen laat ons zien dat Timoteüs
succesvol was in zijn missie. De gemeente van Efeze wordt er
geprezen dat ze zich verzetten tegen valse leringen. Deze tweede
generatie christenen is blijven vasthouden aan wat Timoteüs jaren
daarvoor had geleerd (Openbaringen 2:1-7).
Gods genade aan Paulus (1:12-20)
“12Ik
breng dank aan Hem, die mij kracht gegeven heeft, Christus Jezus,
onze Here, dat Hij mij getrouw geacht heeft, daar Hij mij in de
bediening gesteld heeft, 13hoewel ik vroeger een godslasteraar en
een vervolger en een geweldenaar was. Maar mij is ontferming
bewezen, omdat ik het in mijn onwetendheid, uit ongeloof, gedaan
heb, 14en zeer overvloedig is de genade van onze Here geweest, met
het geloof en de liefde in Christus Jezus.”
1 Timoteüs 1:12-14.
Paulus dankt Jezus omdat Hij hem de kracht heeft gegeven om het
goede te doen (2 Korintiërs 3:5-6). Jezus heeft hem betrouwbaar
geacht om zijn opdracht uit te voeren. Jezus heeft Paulus in de
bediening van een apostel gesteld. Betrouwbaarheid is een onmisbare
voorwaarde om iemand een opdracht te laten uitvoeren.
Jezus keek niet naar Paulus’ verleden. Paulus was een godslasteraar,
omdat hij kwaad sprak over Jezus en Zijn discipelen (vgl.
Handelingen 9:1-2; 26:9-11). Paulus was een vervolger en een
geweldenaar. Hij schuwde het geweld niet in zijn missie om de
christenen uit te roeien (vgl. Handelingen 8:1-3; 1 Korintiërs 15:9;
Galaten 1:13). Toch keek Jezus verder dan deze zonden. Paulus
geloofde niet in Jezus, hij vervolgde de christenen uit onwetendheid
en ongeloof. Niet dat dit Paulus verontschuldigde. Zijn goddeloos
gedrag maakte hem schuldig voor God. Paulus beschouwde zichzelf op
dat moment als een trouwe dienaar van God, terwijl hij juist een
vijand van God was. Paulus was tot de conclusie gekomen dat hij fel
moest optreden tegen de naam van Jezus (Handelingen 26:9). Totdat
Jezus hem verscheen op de weg naar Damascus “Saul,
Saul, waarom vervolgt gij Mij? Het valt u zwaar tegen de prikkels
achteruit te slaan. 15En ik zeide: Wie zijt Gij, Here? En de Here
zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt.”
Handelingen 26:14-15. Toen Jezus hem duidelijk maakte dat hij Hem,
de Messias, vervolgde, heeft Paulus zich onmiddellijk bekeerd van
zijn goddeloze wegen (Handelingen 26:19-20). Jezus heeft zich over
Paulus ontfermd, en Paulus heeft Zijn ontferming aanvaard. Paulus
besefte heel goed dat zijn schuld tegenover de Here zeer groot was.
Dat doet hem de genade ook des te meer waarderen, omdat die groter
was dan zijn schuld (1 Korintiërs 15:10). Paulus geloofde in Jezus
en liet zijn hart vervullen met Zijn liefde. Zijn ongeloof werd
vervangen door geloof. Zijn woede en geweld werd vervangen door
liefde.
“15Dit
is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in
de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een
eerste plaats inneem. 16Maar hiertoe is mij ontferming bewezen, dat
Jezus Christus in de eerste plaats in mij zijn ganse lankmoedigheid
zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen, die later op Hem zouden
vertrouwen ten eeuwigen leven. 17De Koning der eeuwen, de
onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God, zij eer en
heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.”
1 Timoteüs 1:15-17.
Deze gedachte is een betrouwbare gedachte. Deze woorden zijn alle
aanneming waard. De gedachte dat Jezus in de wereld is gekomen om
zondaren te behouden, onder welke Paulus een eerste plaats innam.
Het is merkwaardig dat Paulus zichzelf op het moment van schrijven
nog beschouwt als een grote zondaar, als de grootste zondaar. Hoewel
hij niet meer streed tegen de naam van Jezus of Zijn discipelen,
hebben deze dingen zijn besef wakker geschud dat hij een zondaar is.
Dit is geen valse bescheidenheid, dit is wat het evangelie doet. Het
brengt de duisternis van het mensenhart aan het licht. Hoe dichter
je bij Jezus vertoeft, hoe helderder je zonde ziet voor wat het is.
Ook je eigen zonden. Zij die al langer in het geloof zijn beseffen
het belang om elke gedachte te onderwerpen aan het evangelie van
Jezus (2 Korintiërs 10:5).
Jezus is gekomen om zondaren te behouden. Zondaren zijn mensen die
zich tegen God verzetten, die God niet achten. Daarom is aan Paulus
ontferming bewezen. Ontferming tonen betekent om medelijden te
hebben met iemand, om iemand hulp te geven die zichzelf niet weet te
helpen. Jezus heeft op de eerste plaats zijn hele lankmoedigheid aan
Paulus bewezen. Jezus was geduldig om Paulus’ onrecht niet te snel
te wreken. Paulus diende als een voorbeeld voor hen die later op Hem
zouden vertrouwen om het eeuwig leven te beërven. Zijn voorbeeld
leert ons om naar onze zonden te kijken. Maar belangrijk is dat we
niet enkel naar onze zonde kijken, zonder daarbij ook naar Gods
genade te kijken. We mogen ook niet enkel naar Gods genade kijken,
zonder daarbij ook naar onze zonden te kijken. We moeten de
verandering die God ons heeft gegeven steeds voor ogen houden. Die
verandering moet zichtbaar zijn en voortdurend aanwezig. God
verandert mensen. God bevrijdt mensen van zonde en dood. Daarom komt
de Koning de eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige
God, eer en heerlijkheid toe in alle eeuwigheid! Het zij zo. Geen
mens heeft God ooit gezien, maar de Zoon heeft Hem bekend gemaakt
(Johannes 1:18; vgl. 1 Timoteüs 6:15-16). God is een eeuwige Koning,
die elke aardse koning overtreft, zowel in heerschappij als in duur
van heerschappij. Er is maar één God. Hem komt eer en heerlijkheid
toe. Eren betekent om iemand eerbied of hoogachting te geven die hem
toekomt. Verheerlijken betekent om iemands waardigheid bekend te
maken en te erkennen.
“18Deze
opdracht vertrouw ik u toe, mijn kind Timoteüs, overeenkomstig de
profetieën, die vroeger aangaande u zijn uitgesproken, opdat gij, u
daarnaar richtend, de goede strijd strijdt 19met geloof en met een
goed geweten. Omdat sommigen dit hebben verworpen, heeft hun geloof
schipbreuk geleden. 20Tot hen behoren Hymeneüs en Alexander, die ik
aan de satan heb overgegeven, opdat hun het lasteren worde
afgeleerd.”
1 Timoteüs 1:18-20.
Paulus vertrouwt Timoteüs de opdracht toe die hij
eerder in 1 Timoteüs 1:3 gaf. Paulus benadrukt de liefdevolle band
die hij voor zijn kind in het geloof heeft. Hij moest denken aan de
profetieën die in het verleden over hem zijn uitgesproken. God had
Timoteüs d.m.v. profeten laten weten dat hij de goede strijd van het
geloof moest strijden. Nu was de tijd daar om zich daarnaar te
richten met geloof en met een goed geweten. Strijdt mag niet gepaard
gaan met gemene houdingen en zelfzuchtige beweegredenen. Maar er
moet wel gestreden worden tegen valse leringen. Het is belangrijk om
in de waarheid te wandelen en deze te leren. Tegenstanders van de
waarheid moeten stellig worden tegengestaan. Maar daarbij moest
Timoteüs oppassen dat hij niet dezelfde fouten zou maken als de
valse leraren. Valse leraren verworpen geloof en een goed geweten en
daarom heeft hun geloof schipbreuk geleden. Ze zijn niet tot hun
doel geraakt, ze zijn mislukt en hebben Gods verwachtingen niet
ingelost. Hymeneüs en Alexander zijn twee broeders die aan dit
profiel voldeden. Paulus had hen aan satan overgeleverd opdat ze
zouden leren om niet meer te lasteren (vgl. 1 Korintiërs 5:1-5; 2
Timoteüs 2:14). Aan satan overleveren betekent om hen buiten de
plaatselijke gemeente te plaatsen zodat ze daardoor hopelijk zouden
inzien hoe verwerpelijk hun gedrag is. Mogelijks is deze Alexander
dezelfde als de Alexander in 2 Timoteüs 4:14 waarvan Paulus zegt dat
hij hem veel kwaad heeft berokkend (vgl. Handelingen 19:33).
Hymeneüs leerde dat de opstanding al had plaatsgevonden (2 Timoteüs
2:16-18), waarmee hij andere gelovigen tot afval bracht. De
plaatselijke gemeente behoort tegen valse leraren en hun leringen op
te treden. Het is niet juist van gelovigen om valse leren toe te
laten. Dat is wat het betekent om de goede strijd te strijden.
Paulus illustreert deze strijd door aan Timoteüs aan te geven dat
hij deze strijd ook streed. Alexander en Hymeneüs zijn daar twee
voorbeelden van. Je bent ofwel in Christus, ofwel behoor je aan
satan toe. Zij die in de gemeente zijn, behoren Christus toe. Als de
gemeente deze gelovigen dan aan satan overlevert, dan worden zijn
buiten Christus geplaatst.