Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De bergrede (8) / Matteus 5:38-42

In de eerste les zagen we dat Jezus een geestelijk Koninkrijk kwam oprichten. Een Koninkrijk dat niet is gebouwd op materiële welvaart, noch op sociale status of wereldse wijsheid, maar op de heerschappij van Gods Wil in de harten van mensen die zich vrijwillig, volledig en onvoorwaardelijk aan Hem overgeven. Burgers van dat Rijk in de hemelen zijn anders dan de mensen in deze wereld, ze zijn de meest gelukkige en voorspoedige mensen. Het gaat over hen die beseffen dat ze geestelijk bankroet zijn en zich in alle nederigheid met berouw tot God keren. Zij zijn zachtmoedig omdat zij ervoor kiezen om alles in Gods handen te leggen zonder het kwade te vergelden. Zij kennen een overheersend verlangen om enkel zo te leven als het voor God aanvaardbaar is, wat maakt dat zij begaan zijn met het lot van anderen omdat ze beseffen dat God hen barmhartigheid heeft geschonken. Hun harten begeren om zowel in lichaam als geest rein te zijn om God te kunnen zien zoals Hij is. Zij koesteren de vrede die Christus hen geeft en verkondigen Zijn vrede aan hun tijdsgenoten. Zij zijn ook bereid om de smaad, de leugens en het kwaad dat de wereld hen aandoet te verdragen omdat zij daardoor weten dat hun loon in de hemelen groot is. Christenen zijn het zout en het licht der aarde, zij zijn het die de woorden van Jezus gaan uitwerken in elk facet van hun leven.

Jezus maakte duidelijk dat Hij niet gekomen is om de wet en de profeten waardeloos te maken, maar om ze te vervullen. Elk woord van de wet is belangrijk en zou niet verloren gaan totdat alles zou zijn vervuld. Zo moet ook onze houding zijn t.o.v. elk woord van God, we moeten het doen en leren. Niet zoals de Farizeeën en de Schriftgeleerden die Gods Woorden krachteloos maken door hun eigen tradities. Daarom is het ook onmogelijk om met een oppervlakkige en uiterlijke houding als de hunne het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan. We moeten onze toorn beheersen, want iemand die dat niet doet zal schuldig bevonden worden aan het hellevuur. We moeten niet dezelfde fout als de Farizeeën maken dat we denken rechtvaardig te zijn wanneer we ons onthouden om anderen leeghoofd te noemen, maar een hart vol minachting hebben. Ook moeten wij niet denken dat wij onschuldig zijn aan echtbreuk als wij ons slechts onthouden van de fysieke daad, maar een hart hebben dat brandt van lust. Zowel de fysieke daad als de begeerte die aan de daad vooraf gaan zijn zondig en maken dat iemand schuldig is aan het hellevuur. Deze lustvolle begeerten moeten dus verdwijnen uit het leven van Gods kinderen. Zonde is namelijk niet iets waar we ons van proberen te ontdoen als het ons uitkomt, maar we moeten het verwijderen uit ons leven zoals een kankergezwel wordt weggesneden omdat de persoon anders zal sterven. Jezus gaat verder door te zeggen dat een man de veroorzaker is van de echtbreuk van zijn vrouw als hij haar heeft weggezonden om een andere reden dan ontucht. Ook de man die de weggezonden vrouw trouwt is schuldig aan echtbreuk. Het getuigt van een gebrek aan liefde en trouw naar God, zijn vrouw en zijn naaste. Een ja moet altijd een ja zijn en een nee een nee, daarom heeft een christen geen eed nodig om de waarheid te spreken.

Oog om oog en tand om tand

Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand” Matteus 5:38.

In Deuteronomium 19:14-21 lezen we dat in het Oude Testament een wet was gegeven om bij geschillen een zaak voor de rechter te brengen. Wanneer onrecht werd vastgesteld dan gold het principe “Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet” 19:21. De reden hiervoor was om het kwade uit het midden weg te doen (19) en om te voorkomen dat anderen het slechte voorbeeld zouden navolgen (20 - vgl Prediker 8:10-13, de gedachte om in de gevangenis te moeten zitten). Het gebod voorkwam ook om in een woede-uitbarsting iemand meer te vergelden dan het onrecht dat hemzelf was aangedaan (Exodus 21). De overtreder moest hetzelfde onrecht worden vergolden. Maar de Joodse leiders hadden van dit gebod een persoonlijk recht gemaakt. We kunnen ons allemaal heel goed inbeelden hoe onrecht vaak buiten proporties wordt vergolden en hoe dit uitmondt in geweld, oorlog, moord en martelpraktijken. De Farizeeën zagen in de woorden “oog om oog en tand om tand” een verworven recht voor persoonlijke wraak, gedreven door zelfrechtvaardiging en haat. ‘Als gij mij kwaad doet, dan zal ik u hetzelfde kwaad terugdoen’. Elke mens mocht volgens hen zijn eigen rechter, jury en uitvoerder zijn. I.p.v. onrecht over te geven aan hen die daartoe van Godswege de bevoegdheid hadden gekregen, namen ze het recht in eigen handen. Dit was echter niet de bedoeling van het oudtestamentische gebod.

Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op de Here, Hij zal u helpen” Spreuken 20:22.
Zeg niet: Zoals hij mij deed, zo zal ik hem doen; ik vergeld de man naar zijn doen” Spreuken 24:29.

Maar Ik zeg u

Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe; en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; en zal iemand u voor een mijl pressen, ga er twee met hem. Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil” Matteus 5:39-42.

Jezus leert Zijn discipelen om geen persoonlijke wreker te zijn van het onrecht dat u wordt aangedaan. Hij verschuift de aandacht nu van het kwade in onszelf naar het kwade dat anderen ons aandoen. Wanneer iemand u slaat, sla dan niet terug maar keer hem de andere wang toe. Wanneer iemand u voor de rechter wil slepen om uw hemd te nemen, geef hem dan ook uw mantel. Wanneer iemand u dwingt om een dienst voor hem te doen, doe het dubbele. Wanneer iemand van u vraagt, geef het hem en wijs hem niet af die van u lenen wil. Dit zijn ophefmakende uitspraken van Jezus, het lijkt wel onmogelijk om te doen wat Jezus zegt. Velen hebben de neiging om te verklaren dat dit zo niet kan zijn en proberen deze woorden af te zwakken. Maar wat bedoelde Jezus hiermee?

Wat bedoelt Jezus hiermee?

Christenen gaan geen kwaad met kwaad vergelden. “vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beerven” 1 Petrus 3:9 (vgl Romeinen 12:14-21). Christenen gaan zich niet alleen onthouden van kwaad met kwaad te vergelden, maar ze gaan ook nog eens goed doen aan de mensen die hen kwaad doen. Zolang het in hun mogelijkheid ligt zullen ze vrede houden met alle mensen. Wanneer hun vijand iets nodig heeft dan zullen zij hem helpen. Christenen zullen op een totaal andere manier reageren dan diegene die hen onrecht aandoet (vgl Lukas 6:27-31). Willen wij vergolden worden voor het onrecht dat wij hebben gedaan?

Dit betekent echter niet dat christenen wanneer bvb een dief komt, moet zeggen, ‘wacht ik heb nog wat geld verstopt onder mijn bed, dat kan je ook nog meenemen’. Of wanneer een dief je T.V. vast heeft dat je hem meeneemt naar je videocamera en hem die overhandigt. Dat is niet wat Jezus hier bedoelt. Of stel u voor dat een dronkaard je lastig valt en je dwingt om hem alcohol te geven, zegt Jezus dan dat je hem dagelijks een krat bier moet gaan kopen? Nee, absoluut niet, het is zelfs verkeerd om dat te doen. Of als iemand niet wil werken, zegt Jezus dan dat je deze persoon maar geld moet lenen (vgl 2 Tessalonissenzen 3:10)? Een christen mag geen deel hebben aan de werken van duisternis, noch iemand aanzetten tot zonde (Efeziërs 5:11; Matteus 18:6).

Er zijn vele andere manieren waarop we tot zegen kunnen zijn. We kunnen compassie tonen door het kwade niet toe te rekenen, we kunnen hulp aanbieden, we kunnen iemand op zijn zonden wijzen, we kunnen over Gods liefde praten, we kunnen vergeven, … . Maar we gaan deze persoon niet vergelden voor het onrecht wat hij mij heeft aangedaan, we gaan hem niet gemeen of slecht behandelen. Bvb ‘wie denkt gij wel niet dat ge zijt, gij krijgt niks van mij’, ‘kom hier, ik zal u wel eens een lesje leren’, … . We geven hem niet wat hij verdient, maar wat hij nodig heeft. Wat je ook doet, het moet voortkomen uit liefde voor de ander, je moet handelen in het welzijn en belang voor diegene die jou kwaad doet.

Soms is het daardoor zelfs nodig dat iemand wordt aangegeven bij de overheid opdat deze persoon daardoor tot inkeer komt. Maar als jij in je vuistje lacht omdat iemand ‘gepakt’ is omdat deze persoon jou onrecht heeft aangedaan, dan heb je niet begrepen wat het betekent om te zegenen. Christenen gaan niet het recht in eigen handen nemen, maar gaan plaats laten Gods toornende wreekster, de overheid (Romeinen 13:1-6). Petrus zegt “Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil: hetzij aan de keizer, als opperheer, hetzij aan stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. Want zo is het de wil van God, dat gij door goed te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen” 1 Petrus 2:13-15.

Jezus’ woorden betekenen niet dat we het kwade niet zouden mogen weerstaan (Jacobus 4:7; 1 Petrus 5:9). We moeten het kwade zelfs weerstaan maar enkel met de middelen die God voorziet, niet d.m.v. het kwade. In de gemeente hebben de christenen de plicht om wie niet deugt uit hun midden weg te doen (1 Korintiërs 5:1-13; vgl Matteus 18:15-18). Alledaagse geschillen onder de christenen moesten in de gemeente worden opgelost i.p.v. rechtszaken te gaan inspannen tegen elkaar. Het was zelfs beter om in zo gevallen onrecht te lijden (1 Korintiërs 6:1-8). Paulus verzette zich openlijk tegen Petrus omdat hij niet handelde naar hetgeen hij predikte (Galaten 2:11-14). Timoteus moest wie in zonde leefden in aller tegenwoordigheid bestraffen (1 Timoteus 5:20). Al deze middelen zijn rechtvaardig en worden gebruikt uit liefde. Jezus weerstond de man die Hem in het gelaat sloeg (Johannes 18:22), zo ook Paulus de hogepriester (Handelingen 23:1-5). Vergeet niet dat Jezus ook voor de man die hem sloeg aan het kruis is gestorven (Lukas 23:34) en dat Paulus een grote compassie had voor Zijn volksgenoten (Romeinen 10:1-3). Sommigen zien het echter als liefdeloosheid wanneer zonde wordt bestraft (Hebreeën 12:5-8).

Conclusie

Wat moet ik mijn kinderen leren wanneer ze gepest of geslagen worden? Wraak? Oog om oog, tand om tand? Zullen we het recht ook in eigen handen nemen? Wat moet ik doen wanneer mijn familie of mijzelf kwaad wordt aangedaan? Wraak? Oog om oog, tand om tand? Zullen we het recht ook in eigen handen nemen? Jezus leert ons om onze naaste niet te geven wat hij verdient, maar wat hij nodig heeft. Dit was Jezus’ houding naar ons toen wij nog Zijn vijanden waren (Romeinen 5:8-11). Onze houding moet zijn ‘ik wil goed doen voor hen die mij slecht doen’.


Vorige