Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De bergrede (7) / Matteus 5:33-37

In de eerste les zagen we dat Jezus een geestelijk Koninkrijk kwam oprichten. Een Koninkrijk dat niet is gebouwd op materiële welvaart, noch op sociale status of wereldse wijsheid, maar op de heerschappij van Gods Wil in de harten van mensen die zich vrijwillig, volledig en onvoorwaardelijk aan Hem overgeven. Burgers van dat Rijk in de hemelen zijn anders dan de mensen in deze wereld, ze zijn de meest gelukkige en voorspoedige mensen. Het gaat over hen die beseffen dat ze geestelijk bankroet zijn en zich in alle nederigheid met berouw tot God keren. Zij zijn zachtmoedig omdat zij ervoor kiezen om alles in Gods handen te leggen zonder het kwade te vergelden. Zij kennen een overheersend verlangen om enkel zo te leven als het voor God aanvaardbaar is, wat maakt dat zij begaan zijn met het lot van anderen omdat ze beseffen dat God hen barmhartigheid heeft geschonken. Hun harten begeren om zowel in lichaam als geest rein te zijn om God te kunnen zien zoals Hij is. Zij koesteren de vrede die Christus hen geeft en verkondigen Zijn vrede aan hun tijdsgenoten. Zij zijn ook bereid om de smaad, de leugens en het kwaad dat de wereld hen aandoet te verdragen omdat zij daardoor weten dat hun loon in de hemelen groot is. Christenen zijn het zout en het licht der aarde, zij zijn het die de woorden van Jezus gaan uitwerken in elk facet van hun leven.

Jezus maakte duidelijk dat Hij niet gekomen is om de wet en de profeten waardeloos te maken, maar om ze te vervullen. Elk woord van de wet is belangrijk en zou niet verloren gaan totdat alles zou zijn vervuld. Zo moet ook onze houding zijn t.o.v. elk woord van God, we moeten het doen en leren. Niet zoals de Farizeeën en de Schriftgeleerden die Gods Woorden krachteloos maken door hun eigen tradities. Daarom is het ook onmogelijk om met een oppervlakkige en uiterlijke houding als de hunne het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan. We moeten onze toorn beheersen, want iemand die dat niet doet zal schuldig bevonden worden aan het hellevuur. We moeten niet dezelfde fout als de Farizeeën maken dat we denken rechtvaardig te zijn wanneer we ons onthouden om anderen leeghoofd te noemen, maar een hart vol minachting hebben. Ook moeten wij niet denken dat wij onschuldig zijn aan echtbreuk als wij ons slechts onthouden van de fysieke daad, maar een hart hebben dat brandt van lust. Zowel de fysieke daad als de begeerte die aan de daad vooraf gaan zijn zondig en maken dat iemand schuldig is aan het hellevuur. Deze lustvolle begeerten moeten dus verdwijnen uit het leven van Gods kinderen. Zonde is namelijk niet iets waar we ons van proberen te ontdoen als het ons uitkomt, maar we moeten het verwijderen uit ons leven zoals een kankergezwel wordt weggesneden omdat de persoon anders zal sterven. Jezus gaat verder door te zeggen dat een man de veroorzaker is van de echtbreuk van zijn vrouw als hij haar heeft weggezonden om een andere reden dan ontucht. Ook de man die de weggezonden vrouw trouwt is schuldig aan echtbreuk. Het getuigt van een gebrek aan liefde en trouw naar God, zijn vrouw en zijn naaste.

Gij zult uw eed niet breken

Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen” Matteus 5:33.

Jezus gaat verder met een vierde tegenstelling van de Farizeeën en hun eigenmachtige uitlegging van Gods Woord. We lezen in de wet van Mozes “Wanneer een man de Here een gelofte doet of een eed zweert, waardoor hij een verplichting op zich neemt, dan zal hij zijn woord niet schenden; geheel zoals hij het uitgesproken heeft, zal hij doen” Numeri 30:2 (vgl Deuteronomium 23:21-23).

Zweren is onder ede beloven of bevestigen, iets plechtig beloven. “Mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak” Hebreeën 6:16. Een eed in Gods Naam is God als getuige roepen om Hem tot wreker aan te stellen als er wordt gelogen (vgl ‘ik zweer op het graf van mijn moeder’). Een eed moet dus worden beschouwd als de absolute waarheid.

Hoewel het zweren van een eed (officiële verklaring/belofte) wordt vermeld en geregeld in de wet van Mozes (Deuteronomium 6:13 – er moest bij de naam van de Here worden gezworen), gingen de Joodse leiders ook hier weer voorbij aan het achterliggende principe om niet misleidend en leugenachtig te zijn. Het was niet dat ze verplicht waren om een eed te zweren, maar als ze het deden mocht het niet vals zijn. Daarom moesten ze bij de naam van God zweren. “Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en zo de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de Here” Leviticus 19:12. Eén van de dingen die de Here een gruwel zijn, is een valse tong (Spreuken 6:17). Vals staat hier voor valsheid, leugens, misleiding, bedrog, fraude, … . “Leugenlippen zijn de Here een gruwel, maar wie trouw handelen, zijn Hem welgevallig” Spreuken 12:22. De mens moet begrijpen dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor de woorden die hij spreekt (vgl Leviticus 5:4-6, Prediker 5:1-6).

Rabbi Akiba geloofde dat iemand een eed kon zweren met zijn lippen en deze tegelijk kon tenietdoen in zijn hart (Adam Clarke’s commentary op Matteus 5:33). Hoeveel mensen zijn er niet die twee gezichten hebben? De Joodse leiders maakten hun eigen onderscheidingen wanneer een gezworen eed betekenis had en dus moest worden nagekomen en wanneer niet. Zo zegt Jezus over hen “Wee u, blinde wegwijzers, die zegt: Heeft iemand bij de tempel gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij het goud van de tempel gezworen, dan is hij gebonden. Gij dwazen en blinden, wat toch is meer, het goud of de tempel, die het goud geheiligd heeft? En heeft iemand bij het altaar gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij de gave, die daarop ligt, gezworen, dan is hij gebonden. Gij blinden, immers, wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave heiligt? Wie dus gezworen heeft bij het altaar, zweert daarbij en bij alles, wat erop ligt. En wie gezworen heeft bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem, die erin woont. En wie gezworen heeft bij de hemel, zweert bij de troon Gods en bij Hem, die daarop gezeten is” Matteus 23:16-22 (vgl Jood die naar de markt ging een iets waardevol kocht).

Maar Ik zeg u

Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is; ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet een haar wit kunt maken of zwart. Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze” Matteus 5:34-37.

Jezus maakt duidelijk om in het geheel niet te zweren, niet bij de hemel, niet bij de aarde, niet bij Jeruzalem en ook niet bij uw eigen hoofd. Wanneer gij ja zegt dan moet dat ja zijn. Wanneer gij neen zegt dan moet dat neen zijn. Een simpele ja en neen zijn evenveel verplicht waarheid te zijn als zou er een eed aan gekoppeld worden. Wanneer wij altijd de waarheid spreken dan hebben wij geen eed nodig. Hoe dwaas kan de mens zijn te denken dat het spreken van waarheid enkel nodig is wanneer men erbij zweert. Jezus waarschuwt ons voor het uitspreken van leugens en valse beloften “Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden” Matteus 12:36-37. Burgers van het Rijk in de hemelen dienen een God die niet kan liegen (Titus 2:1) en krijgen de opdracht om evenzo altijd de waarheid te spreken. “Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander” Efeziërs 4:25.

Wat kunnen we leren van deze dingen?

1. Zoals de Joden het gebod kregen om de naam van God niet ijdel te gebruiken (Exodus 20:7), doen ook wij er goed aan daarvan te leren. Hoe vaak wordt de naam van God of Christus niet ijdel gebruikt in de alledaagse omgang (O mijn God, O Jezus, …)? Mensen eren God niet met eerbied en ontzag en spreken over Hem op een godslasterende wijze. Spijtig genoeg ook hen die zichzelf christen noemen.
2. Hoe velen zijn er niet die leugentjes om bestwil proberen goed te praten. Hoe velen zijn er niet die beloftes doen d.m.v. het huwelijk, een zakelijke overeenkomst of een vriendendienst en die vervolgens deze belofte niet nakomen. Was hun ja een ja? We worden niet voor niets gewaarschuwd om langzaam te zijn in ons spreken (Jakobus 1:19). “Wees niet overijld met uw mond, en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken; want God is in de hemel en gij zijt op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn” Prediker 5:2.
3. ‘Een leugen kan rond de wereld reizen, terwijl de waarheid nog bezig is zijn schoenen aan te trekken’ Mark Twain.

Mogen we dan nooit een eed afleggen?

Jezus zelf bevestigde de eed dat Hij de Christus was toen de hogepriester Hem daarom vroeg (Matteus 26:63-64; vgl Hebreeën 7:20-21). Ook Paulus roept verschillende keren God als aan getuige “God toch is mijn getuige, hoezeer ik met de ontferming van Christus Jezus naar u allen verlang” Filippenzen 1:8 (vgl 2 Korintiërs 1:23; 11:31; Galaten 1:20). Het is niet dat zij deze eed nodig hadden om de waarheid te spreken, maar om de zwakheid van het geweten van de toehoorders. Burgers van het Rijk in de hemelen hebben geen eed nodig om de waarheid te spreken. De mens Gods is tevreden met de wetenschap dat hij in zijn geweten weet dat hij de waarheid spreekt en dat God het weet. Hij zal altijd de waarheid vertellen zelfs al betekent het dat hij daarvoor moet sterven. Hij liegt nooit en doet niets wat tegen zijn gesproken woord ingaat. Ik laat het aan het oordeel van de lezer over als hij denkt dat het geoorloofd is om naar Jezus’ en Paulus’ voorbeeld in bepaalde gevallen toch een eed af te leggen.

Conclusie

Maar vooral, mijn broeders, zweert niet, noch bij de hemel, noch bij de aarde, noch welke andere eed ook. Laat ja bij u ja zijn en neen neen, opdat gij niet onder het oordeel valt” Jakobus 5:12. Iemand zei eens ‘Als je de waarheid vertelt hoef je weinig te onthouden’. Wanneer christenen zeggen dat ze de waarheid spreken, dan zal het leven dat ze leven daarvan een getuigenis zijn. Buitenstaanders zullen het woord van de christen daarom ook zondermeer aanvaarden. Ongelovigen zullen daarom ook niet vlug vragen om een eed te spreken.


Vorige