Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De bergrede (4) / Matteus 5:21-26

In de eerste les zagen we dat Jezus een geestelijk Koninkrijk kwam oprichten. Een Koninkrijk dat niet is gebouwd op materiële welvaart, noch op sociale status of wereldse wijsheid, maar op de heerschappij van Gods Wil in de harten van mensen die zich vrijwillig, volledig en onvoorwaardelijk aan Hem overgeven. Burgers van dat Rijk in de hemelen zijn anders dan de mensen in deze wereld, ze zijn de meest gelukkige en voorspoedige mensen. Het gaat over hen die beseffen dat ze geestelijk bankroet zijn en zich in alle nederigheid met berouw tot God keren. Zij zijn zachtmoedig omdat zij ervoor kiezen om alles in Gods handen te leggen zonder het kwade te vergelden. Zij kennen een overheersend verlangen om enkel zo te leven als het voor God aanvaardbaar is, wat maakt dat zij begaan zijn met het lot van anderen omdat ze beseffen dat God hen barmhartigheid heeft geschonken. Hun harten begeren om zowel in lichaam als geest rein te zijn om God te kunnen zien zoals Hij is. Zij koesteren de vrede die Christus hen geeft en verkondigen Zijn vrede aan hun tijdsgenoten. Zij zijn ook bereid om de smaad, de leugens en het kwaad dat de wereld hen aandoet te verdragen omdat zij daardoor weten dat hun loon in de hemelen groot is. Christenen zijn het zout en het licht der aarde, zij zijn het die de woorden van Jezus gaan uitwerken in elk facet van hun leven.

Jezus maakte duidelijk dat hij niet gekomen is om de wet en de profeten waardeloos te maken, maar om ze te vervullen. Elk woord van de wet is belangrijk en zou niet verloren gaan totdat alles zou zijn vervuld. Zo moet ook onze houding zijn t.o.v. elk woord van God, we moeten het doen en leren. Niet zoals de Farizeeën en de Schriftgeleerden die Gods Woorden krachteloos maken door hun eigen tradities. Daarom is het ook onmogelijk om met een oppervlakkige en uiterlijke houding als de hunne het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan.

Gij hebt gehoord … maar Ik zeg u

Alles wat we doen komt voort uit ons hart. Het probleem met de Joodse leiders was dat hun harten ver verwijderd waren van God, hun godsdienst bestond uit slechts woorden zonder daden. Jezus zei hen “Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij” Matteus 15:7-8. Godsdienst die erop uit is om mensen te behagen kan Gode niet welgevallig zijn (Jeremia 31:31-34). Jezus gaat nu spreken over hoe de Farizeeën en de Schriftgeleerden de wet interpreteerden en leerden. Daartegenover zegt Jezus welke implicatie deze woorden hebben voor de burgers van het Rijk in hemelen.

Gij zult niet doodslaan

Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht” Matteus 5:21 (vgl Exodus 20:13 en Numeri 35:30-31) De Joodse leiders leerden de mensen om te voorkomen om voor een rechtbank te moeten komen voor doodslag, want dat was zondig. Dat deze mensen het wel voorkwamen om te doden, maar tegelijk haat en woede in hun harten koesterden was echter niet zo erg. Zolang er geen bloed werd vergoten, werd men als rechtvaardig voor de wet beschouwd. Is dit wat God wilde? Dit was sowieso niet wat de wet leerde, want er staat geschreven “Gij zult uw broeder in uw hart niet haten” Leviticus 19:17a.

Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur” Matteus 5:22-23.
- toorn: tot boosheid geprikkeld worden, boos maken
- leeghoofd: (rhaka), synoniemen: uilskuiken, onbenul, sukkel
- dwaas: idioot, zot

Het haten van mensen is zoals het platbranden van je eigen huis om jezelf te ontdoen van een rat’ Henri E. Fosdick.
Iedereen kan haten. Het kost iets om lief te hebben’ John Williamson.
Haat is een boemerang die u zeker harder zal raken dan diegene naar wie je hem gooit’ Onbekende auteur.

Uitbarstingen van toorn zijn een werk van het vlees en zij die dit doen zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (Galaten 5:16-21). Kijk maar naar Kaïn die toornig werd op zijn broer en hem doodde. I.p.v. over de zonde te heersen liet hij zich erdoor overheersen. Het gevolg was dat hij na de moord besefte dat zijn misdaad zeer groot was (Genesis 4:1-13).

Hoeveel mensen zijn er niet geïntimideerd en de grond in geboord door de woorden van hun medemens die ergere wonden maken dan een tweesnijdend zwaard? Hoe vaak halen wij niet uit naar onze medemens?Is het omdat wij misschien nog niet iemand hebben gedood dat wij daardoor zoveel rechtvaardiger zijn dan hen die dat wel hebben gedaan? Jezus waarschuwt ons dat wanneer wij onze spraak misbruiken en onze woede de vrije loop laten gaan, we onderworpen zullen worden aan het hellevuur (vreemde die je nooit meer ziet, partner, kinderen, …, mensen die spotten met de handicap van anderen). “Een ieder, die zijn broeder haat, is een mensenmoorder en gij weet, dat geen mensenmoorder eeuwig leven blijvend in zich heeft” 1 Johannes 3:15. Er is niemand die meer over het hellevuur spreekt dan Jezus. We moeten een serieuze houding hebben en acht geven op zijn woorden en goed beseffen dat geen mens met een hart vol haat en minachting het eeuwige leven kan beërven. Misschien zijn we uiterlijk geen moordenaars, maar op de oordeelsdag zullen alle overleggingen van onze harten openbaar worden gemaakt (1 Korintiërs 4:5).

Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, voor het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave” Matteus 5:23-24.
Wanneer wij tot God naderen en ons herinneren dat iemand lijdt omwille van ons toedoen, ga dan eerst heen om u te verzoenen met uw broeder om daarna uw offer aan God te brengen. Dit is één van de moeilijkste dingen om te doen, uzelf vernederen om uw fout toe te geven en om vergeving te vragen. Het misbruiken van anderen zonder verzoening te willen zoeken, sluit voor onszelf de deur naar het Koninkrijk der hemelen “Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan ook God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben” 1 Johannes 4:20-21. Hoe vaak blijven we niet doorgaan met onze godsdienst zonder dat we ons verzoenen met hen die verongelijkt hebben? Moeten wij de les nog leren van de Schriftgeleerde die verstandig had geantwoord (Markus 12:32-33)? David zei het met deze woorden nadat hij zich had bezondigd aan Uria en Batseba “Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God” Psalm 51:18-19.

We moeten leren om onze zonden toe te geven en ze te belijden t.o.v. diegene die we hebben verongelijkt. ‘Het spijt me, ik heb gezondigd tegen u, wil je mij vergeven?’.

Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald” Matteus 5:25-26.

Laat trots u niet in de weg staan, want anders zal je beschaamd komen te staan (vb mensen die zich verzetten tegen alles en iedereen, wat denkt die wel, …). Probeer u zo vlug mogelijk te verzoenen met uw tegenpartij, want wanneer wij schuldig bevonden en in de gevangenis worden geworpen, dan staan wij ook schuldig voor God. Het onrecht dat wij onze medemens aandoen maakt ons schuldig aan Gods oordeel en dat oordeel is een eeuwig oordeel.

Conclusie

Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt: dat wij elkander zouden liefhebben; niet gelijk Kain: hij was uit de boze en vermoordde zijn broeder. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig” 1 Johannes 3:11-12.


Vorige