Gemeente van Christus Houthalen Oost
Daniël krijgt een visioen
over een ram en een geitebok (8:1-8)
“In
het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij,
Daniel, een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was.
Ik zag in het gezicht (ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht
Susan, die in het gewest Elam ligt) ik zag in het gezicht, dat ik
mij bevond bij de stroom de Ulai” Daniël 8:1-2.
Vanaf vers 1 van hoofdstuk 8 keert de grondtekst terug naar het
Hebreeuws. Vanaf hoofdstuk 2:4b tot en met hoofdstuk 7:28 was er een
gedeelte in het Aramees. Deze droom kreeg Daniël 2 jaar na de droom
van hoofdstuk 7. Het vindt plaats tijdens het koningschap van de
Babylonische koning Belsassar (ca 550 voor Christus). Daniël zegt
dat deze droom hem eerder ook al was verschenen. Hij zag dit gezicht
in de burcht Susan (vgl Nehemia 1:1; Ester 1:2) dat in het gewest
Elam lag. (Dit komt overeen met het hedendaagse Khoesistan, een
provincie van Iran). En in het gezicht bevond hij zich bij de stroom
de Ulaï. Het is mogelijk dat Daniël fysiek niet aanwezig was in de
versterkte stad Susa, maar dat hij in dit gezicht er naartoe werd
gevoerd.
“Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en
zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die
horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de
hoogste rees het laatst op. Ik zag de ram stoten naar het westen,
naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen
hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en
hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. Maar terwijl ik
nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het westen
over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een
opvallende horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot de ram met de
twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem
toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij de ram
kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was
geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem
ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn
macht redde. De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen
hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens
rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels”.
Daniël 8:3-8.
Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij een ram staan voor de stroom. De
ram had twee hoge horens, waar van de ene hoger was dan de andere en
waarvan de hoogste het laatste oprees. Daniël zag de ram stoten naar
het westen, noorden en zuiden. Geen enkel dier kon hem tegenhouden
en niemand kon redden uit zijn macht. De ram deed naar zijn
welgevallen en maakte zich groot.
Maar terwijl Daniël nauwkeurig keek, kwam daar een geitebok vanuit
het westen over de hele aarde. Hij raakte de aarde niet aan en hij
had een opvallende horen tussen zijn ogen. De bok naderde tot de ram
met de twee horens en rende op hem toe in zijn grimmige kracht
(vurige woede). Daniël zag hoe de bok tot vlak bij de ram kwam en
verbitterd (razend) de ram stiet. Hij brak de beide horens van de
ram, waardoor de ram geen kracht meer had om stand te houden.
Vervolgens wierp hij hem ter aarde en vertrad hem. Er was niemand om
de ram uit zijn macht te redden. De geitebok maakte zich uitermate
groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af en vier
opvallende horens rezen in zijn plaats op naar de vier windstreken.
Een kleine horen verheft zich (8:9-12)
“En uit een daarvan kwam weer een horen
voort, die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden,
tegen het oosten en tegen het Sieraad, ja, zijn grootheid reikte tot
aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk van
de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze. Zelfs tegen de vorst
van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijks offer
ontnomen en zijn heilige woning werd neergeworpen. En een eredienst
werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij
wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem”
Daniël 8:9-12.
Uit één van de vier opvallende horens kwam er weer een horen voort
die klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, het
oosten en het Sieraad (een verwijzing naar Juda). Zijn grootheid
reikte tot aan het heer des hemels en hij deed er zelfs van het heer
des hemels op de aarde vallen en vertrapte ze. Zelfs tegen de vorst
van het heer maakte hij zich groot. Hij ontnam de vorst het
dagelijks offer en wierp zijn heilige woning neer. Een eredienst
werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer. Hij
wierp de waarheid ter aarde en alles wat hij deed, lukte hem.
Een hemelse voorspelling (8:13-14)
“Toen hoorde ik een heilige spreken, en
een andere heilige zeide tot degene die gesproken had: Hoelang zal
dit gezicht gelden; het dagelijks offer en de ontzettende
overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van
het heer? En hij zeide tot mij: Tweeduizend driehonderd avonden en
morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden”
Daniël 8:13-14.
Toen hoorde Daniël een heilige spreken. Een andere heilige zei tot
de heilige die gesproken had: ‘Hoe lang zal dit gezicht over het
dagelijks offer gelden? Hoe lang zal de afgrijselijke overtreding,
het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer
duren?’. En de heilige antwoordde Daniël dat het tweeduizend
driehonderd avonden en morgens zal duren. Dan zal het heiligdom in
rechten hersteld worden. Het is moeilijk te zeggen of deze dagen
letterlijk of figuurlijk moeten worden genomen. Hoe dan ook, een
bepaalde tijd zou het heiligdom worden prijsgegeven en vertrapt om
daarna weer te worden hersteld.
Gabriël interpreteert het
gezicht van de ram (8:15-20)
“Toen ik, Daniel, het gezicht zag en het
trachtte te verstaan, zie, daar stond iemand voor mij, die er uitzag
als een man, en ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke
zeide: Gabriel, doe deze het gezicht verstaan. En hij kwam tot waar
ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn
aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta, mensenkind, dat het
gezicht doelt op de tijd van het einde” Daniël 8:15-17.
Toen Daniël het gezicht zag en probeerde te verstaan, stond daar
iemand voor hem die er uitzag als een man. Daniël hoorde een
menselijke stem over de Ulaï die zei: ‘Gabriël, doe dit gezicht
verstaan’. En deze Gabriël kwam tot waar Daniël stond en toen hij
kwam schrikte Daniël en hij wierp zich op zijn aangezicht. Maar
Gabriël zei tot hem ‘versta mensenkind, dat het gezicht doelt op de
tijd van het einde’.
Gabriël betekent ‘krijger van
God’. Hij is de engel die voor aangezicht staat (Lukas 1:19,26). God
zendt hem tot de mensen als hij een boodschap wil overbrengen (vgl
Daniël 9:21). In dit geval moet Gabriël aan Daniël bekendmaken dat
het gezicht wat hij heeft aanschouwd, doelt op de tijd van het
einde. Deze eindtijd moet niet gelezen worden met de
nieuwtestamentische gedachte van de eindtijd, of anders gezegd het
eindoordeel. De tijd van het
einde moet worden verstaan binnen de context van het gezicht dat
Daniël zag.
“Toen hij nu met mij sprak, viel ik
bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en
deed mij overeind staan, en zeide: Zie, ik maak u bekend wat
geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het
tijdstip van het einde. De ram die gij gezien hebt, met de twee
horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen” Daniël
8:18-20.
Toen Daniël met Gabriël sprak, viel hij buiten bewustzijn op zijn
aangezicht. De engel raakte hem echter aan en deed hem overeind
staan en sprak: ‘zie ik maak u bekend wat er zal gebeuren in het
laatst van de gramschap want het (gezicht) doelt op het tijdstip van
het einde’. Hij legt verder uit dat de ram met de twee horens
verwijst naar de koningen van de Meden en de Perzen. De ram staat
dus symbool voor het Medo-Perzische Rijk, waarvan we reeds in Daniël
zagen, dat deze het Babylonische rijk heeft veroverd in 539 voor
Christus.
Gabriël interpreteert het gezicht van de
geitebok (8:21-22)
“en de harige geitebok op de koning van
Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de
eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te
staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder
zijn kracht” Daniël 8:21-22.
Gabriël legt verder uit dat de harige geitebok doelt op de koning
van Griekenland. De grote horen die tussen zijn ogen stond is de
eerst koning. Geschiedenis leert ons dat dit een verwijzing is naar
Alexander de Grote. In Daniël 8:5-7 zagen we dat de geitebok de ram
ter aarde wierp en vertrad. Dus het Griekse rijk dat het
Medo-Perzische rijk overmeesterde.
Op wikipedia vinden we de
volgende woorden terug over Alexander: “Alexander de Grote, was
koning van Macedonië en op de leeftijd van 30 jaar was hij de
schepper van een van de grootste rijken in de oudheid, een rijk dat
zich uitstrekte van de Ionische Zee tot de Himalaya. Hij was
ongeslagen in de strijd en wordt beschouwd als een van de meest
succesvolle bevelhebbers aller tijden. … In 334 v.Chr. viel hij het
door Perzen beheerste Anatolië binnen en begon een reeks van
campagnes die tien jaar lang duurden. Alexander brak de macht van
Perzië in een reeks van beslissende veldslagen, met name de
veldslagen van Issos en Gaugamela. Vervolgens wierp hij de Perzische
koning Darius III omver en veroverde het gehele Perzische Rijk”.
Maar het gezicht ging verder. Het zei dat na de eerste horen, er
vier andere in zijn plaats kwamen te staan. Vier koninkrijken
ontstonden uit dat volk, maar zonder de kracht van Alexander de
Grote.
Wikipedia zegt: “Bij zijn
overlijden strekte Alexanders rijk zich in oost-westelijke richting
zo'n 4000 km uit. De grote afstanden droegen, samen met het feit dat
het in relatief korte tijd tot stand was gekomen, bij aan het snelle
uiteenvallen ervan. In eerste instantie werd er een soort staatsraad
gevormd, bestaande uit de voornaamste generaals van Alexander, zijn
moeder, zijn halfbroer Philippus Arrhidaeus en enkele raadgevers, om
de zaken waar te nemen voor de beoogde opvolger Alexanders jonge
zoon Alexander IV. Al snel trokken de sterkste generaals de
werkelijke macht naar zich toe. Deze generaals bekend als de "Diadochen",
bevochten elkaar hevig, … In eerste instantie viel zijn rijk uiteen
in vier delen, na verdere ontwikkelingen drie en uiteindelijk twee”.
Alexander stierf in 323 voor Christus. De vier generaals die daarna
de macht naar zich toetrokken waren Seleucus (Syrië), Ptolemaeus
(Egypte), Lysimachus (Thracië en klein-Azië) en Antipater
(Macedonië). Wikipedia zegt: “Nadat
Alexander stierf en geen opvolger had aangewezen verdeelden deze het
rijk zelfstandig onder elkaar. Kassander werd de opvolger van zijn
vader Antipater,en kreeg Hellas. Ptolemaeus I Soter werd heer en
meester over Egypte en een paar kleine ministaten in en rond de
vruchtbare sikkel. Lysimachus,die door te groot protest niet veel
macht over had moest zich tevredenstellen met Thracië en delen van
Klein-Azië. Seleucus bezat de resten van het Perzische rijk”.
Gabriël interpreteert het gezicht van de
kleine horen (8:23-25).
“En in het laatst van hun koningschap,
als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning
opstaan, hard van aangezicht en bedreven in listen. En zijn kracht
zal sterk zijn (maar niet door eigen kracht) en op ontstellende
wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem
gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En
door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen
gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen
verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch
zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden” Daniël
8:23-25.
In het laatst van het koningschap van het verdeelde rijk, als de
boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan die
hard van aangezicht en bedreven in listen is. Zijn kracht zal sterk
zijn (maar niet door eigen kracht) en op buitengewone wijze zal hij
verderf brengen. Wat hij onderneemt, lukt hem. Machtigen zal hij
verderven alsook het volk van de heiligen. Door zijn sluwheid zal
hij zijn bedrog doen lukken. Hij zal zich in zijn hart verheffen en
onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst van de vorsten zal
hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.
De koning die in aanmerking komt voor deze beschrijving is Antiochus
IV Epiphanes. Hij was een opvolger van de generaal Seleuces. Hij
regeerde van 175 tot 164 voor Christus. Wikipedia zegt: “Hij
was de zoon van Antiochus III de Grote en de broer van Seleucus IV
Philopator. Het gebied van de Seleuciden besloeg toen een groot
gebied van het Midden-Oosten, met als kerngebied het huidige Syrië.
Ook Palestina, de Libanon en delen van het huidige Irak maakten deel
uit van zijn rijk. Hij voerde van 170 tot 168 strijd tegen de
rivaliserende Ptolemaeën in Egypte, die hij bijna wist te verslaan.
Ingrijpen van de Romeinen, die met hun vloot naar Alexandrië waren
overgestoken, dwong Antiochus echter onverrichter zake terug te
keren naar Syrië. In 168 v.Chr. beval hij om het altaar van Baäl
Hasjamaïm (het Syrische equivalent van Zeus) op te zetten in de
joodse tempel te Jeruzalem. De Joodse priester Mattathias en zijn
zoon Judas Makkabeüs leidden de furieuze joden in hun opstand tegen
de Seleuciden. Antiochus, woedend over het verzet van de joden,
voerde persoonlijk zijn leger aan en liet duizenden joden ombrengen.
Voor zijn wreedheid noemden de joden hem al gauw Antiochus Epimanes
(grieks voor de gek). Antiochus overleed aan een ziekte tijdens het
hoogtepunt van de strijd”.
Deze koning zou op ontstellende wijze verderf brengen. Hij zou
succesvol zijn. Hij zou machtigen verderven. Hij zou het volk van de
heiligen verderven (vgl 1 Maccabeeën 1:43-52,56,60). Hij zou
sluwheid gebruiken. Hij zou zich verheffen. Hij zou onverwachts
velen verderven. Hij zou optreden tegen God. Hij zou sterven zonder
mensenhanden. Het niet geïnspireerde boek van 1 Maccabeeën geeft ons
meer inzicht in wat er in deze periode in Israel gebeurde. In
hoofdstuk 9 van 2 Maccabeeën lezen we over de dood van Antiochus.
Deze verhalen bevestigen ons dat de kenmerken van deze leider
overeenstemmen met Antiochus IV.
Het einde van het gezicht (8:26-27)
“En het gezicht van de avonden en de
morgens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het
gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst. En ik,
Daniel, was uitgeput en was enige dagen ziek; daarna stond ik op en
verrichtte de dienst bij de koning. En ik was verbijsterd over het
gezicht, maar niemand merkte het” Daniël 8:26-27.
Hoe somber de vooruitzichten voor Israel ook waren, ze waren
waarheid. Daniël kreeg te zien wat er in de verre toekomst zou
gebeuren. Maar hoe verderfelijk de kleine horen ook zou zijn, God
zou hem een halt toeroepen. Daniël was uitgeput en enkele dagen ziek
van dit gezicht. Daarna herpakte hij zich en diende Belsassar. Hij
was verbijsterd over het gezicht maar liet niemand iets merken.