Gemeente van Christus Houthalen Oost
Daniël, rijksbestuurder
onder Darius (6:1-3)
“Het behaagde Darius over het koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele koninkrijk verdeeld zouden zijn; en over hen drie rijksbestuurders, van welke Daniel er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven, opdat de koning geen schade zou lijden. Toen overtrof deze Daniel de rijksbestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was van zins hem over het gehele koninkrijk te stellen” Daniël 6:1-3.
Er zijn verschillende theorieën over wie koning
Darius was. Daniel H King geeft in zijn boek ‘The book of Daniël’
zes verschillende hypothesis over wie hij zou kunnen zijn geweest (p
381-385). Het feit dat er nog geen uitsluitsel kan worden gegeven
laat zien dat er nog niet genoeg archeologische vondsten zijn gedaan
om deze theorieën te bevestigen. Wat we wel weten is dat Kores
(Cyrus) niet onmiddellijk na zijn verovering van Babel de titel
‘koning van Babylonië’ heeft gedragen. Wie ook Darius was, hij was
alleszins een plaatsvervangende koning voor Kores. Het zou ook nog
kunnen dat Darius de Medische naam was voor Kores de Pers. Daniël
6:29 zou kunnen worden vertaald als “En deze Daniël stond hoog in
aanzien onder het koningschap van Darius, dat is het koningschap van
Kores de Pers”. 1 Kronieken 5:26 gebruikt dezelfde grammatica. Toch
is het onwaarschijnlijk dat de schrijver Darius de Meder, zoon van
Ahasveros (Daniël 6:1;9:1), vereenzelvigt met Kores de Pers waarvan
geweten is dat hij een zoon van was van Cambysus I. In de kronieken
van Nabonidus, die als laatste koning regeerde over het Babylonische
rijk (van 556 tot 539 voor Christus), staat dat koning Cyrus van
Perzië zijn generaal Gobryas aanstelde als gouverneur van Babylonië
toen hij deze had veroverd. Deze generaal bestuurde Babylonië tot
het vijfde jaar van koning Cambysus (525/524 voor Christus). Gobryas
was dus 14 jaar regeerder van Babylonië, onder het koningschap van
Kores. De Nabonidus kronieken vertellen ook dat Gobryas vice
gouverneurs aanstelde in zijn rijk, waarvan Daniël zegt dat Darius
dit deed. Het is dus waarschijnlijk dat hij koning Darius is waar
Daniël over spreekt.
Darius stelde over het koninkrijk honderd twintig stadhouders aan en
boven hen drie rijksbestuurders. Daniël was één van die
rijksbestuurders. De stadhouders moesten verantwoording geven aan de
bestuurders zodat de koning geen schade zou lijden. Het mag
duidelijk zijn dat Daniël een zeer verantwoord iemand was waarop men
kon vertrouwen. Dit zagen zowel de Babylonische als de Perzische
koningen in Daniël. Door Daniëls geloof in God en zijn handelen naar
de goddelijke principes van het Oude Testament, zag de koning dat er
in hem een uitmuntende geest was. Daarom wilde Darius hem over zijn
gehele rijk aanstellen. Daniël is inmiddels een oude man geworden.
We weten dat hij als jonge man in 606 voor Christus is meegenomen
uit Israel door Nebukadnessar. Kores heeft Babylonië veroverd in 539
voor Christus. Hij moet dus zeker ouder dan vijfenzeventig zijn
geweest.
De jaloersheid van Daniëls gelijken en
hun plan (6:4-9).
“Daarop trachtten de rijksbestuurders en
de stadhouders een grond voor een aanklacht tegen Daniel te vinden
inzake het rijksbewind, maar zij konden geen enkele grond voor een
aanklacht of iets verkeerds vinden, omdat hij getrouw was en er geen
verzuim of iets verkeerds bij hem gevonden werd. Toen zeiden die
mannen: Wij zullen tegen deze Daniel geen enkele grond voor een
aanklacht vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in de dienst van
zijn God. Daarop drongen die rijksbestuurders en stadhouders
onstuimig bij de koning aan en zeiden tot hem: O koning Darius, leef
in eeuwigheid! Alle
rijksbestuurders van het koninkrijk, oversten, stadhouders,
raadsheren en landvoogden hebben zich beraden, dat een koninklijk
besluit behoort te worden uitgevaardigd en een verbod vastgesteld,
dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt tot enige god of
mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen.
Vaardig dan nu, o koning, dat verbod uit en schrijf een
bevelschrift, dat onveranderlijk is, naar de wet der Meden en
Perzen, die niet kan worden herroepen. Dus schreef koning Darius dat
bevelschrift met dat verbod” Daniël 6:4-9.
Daniëls uitmuntende geest veroorzaakte jaloersheid bij de andere
rijksbestuurders en bij de stadhouders. Ze probeerden een aanklacht
of iets verkeerd te vinden, maar konden niets vinden. Daniël was
getrouw in alles wat hij deed. Hij was in niets nalatig, hij
verwaarloosde niets. Ook deed Daniël niets verkeerd. De mannen die
Daniël minachten beseften dat ze Daniël alleen iets zouden kunnen
doen met betrekking tot de dienst van zijn God. Ze troepen allemaal
samen en komen in een oproer bij de koning. Sluw als ze waren,
vragen ze aan Darius om een verbod uit te vaardigen dat niemand
binnen de dertig dagen, zich tot enige god om mens mag richten dan
tot de koning. Wie dat toch deed moest in de leeuwenkuil worden
geworpen. Ze doen beroep op Darius zijn ijdelheid en dringen erop
aan om een onveranderlijk bevelschrift, naar de wet van de Meden en
de Perzen uit te vaardigen, dat niet kan worden herroepen. Om een
wet te herroepen zou betekenen dat de koning een fout heeft gemaakt.
Darius, gevleid door de aandacht van zijn onderdanen en hun
schijnbare erkenning van hem als koning, schrijft het bevelschrift
met het verbod. Met vleitaal kan je mensen beïnvloeden maar niet
God.
Daniël aanbidt God ondanks het gevaar
(6:10-15)
“Zodra Daniel vernomen had, dat het
bevelschrift geschreven was, ging hij naar zijn huis; nu had hij in
zijn bovenvertrek open vensters aan de kant van Jeruzalem; en
driemaal daags boog hij zich neder op zijn knieën en bad en loofde
zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen” Daniël
6:10.
Zodra Daniël vernomen had dat het bevelschrift was geschreven, ging
hij naar zijn huis om te bidden zoals hij dat altijd deed. Hij deed
dit driemaal per dag in het bovenvertrek aan de open vensters
richting Jeruzalem (vgl 1 Koningen 8). Al knielende bad en loofde
hij God.
Waarom deed Daniël dit zo openbaar? Zou het verkeerd zijn om te
bidden achter gesloten deur? Godsdienst moet niet worden gedaan om
door mensen gezien en geëerd te worden (Matteus 6:2). Maar nu zou
het verkeerd zijn voor Daniël om zijn gebed plots te verbergen. Dit
zou de indruk kunnen wekken dat hij niet meer tot God bad. Dit zou
betekenen dat hij de koning gehoorzaamde in plaats van God. Daniël
was niet alleen getrouw in zijn dagelijkse bezigheden, maar bovenal
in zijn dienst aan God. Ook al betekende dit dat er serieuze
consequenties aan verbonden waren. Driemaal per dag bad hij tot zijn
God. Gods wil staat altijd boven de wil van een mens!
“Toen snelden die mannen toe en vonden
Daniel biddende en smekende tot zijn God. Daarop naderden zij tot de
koning en spraken tot hem over het koninklijk verbod: Hebt gij niet
een verbod uitgevaardigd, dat ieder mens, die binnen dertig dagen
een verzoek richt tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in
de leeuwenkuil zal worden geworpen? De koning antwoordde: De zaak
staat vast naar de wet der Meden en Perzen, die niet kan worden
herroepen. Toen zeiden zij tot de koning: Daniel, een van de
ballingen uit Juda, heeft geen acht geslagen op u, o koning, noch op
het verbod dat gij hebt uitgevaardigd, maar driemaal daags verricht
hij zijn gebed” Daniël 6:11-13.
Toen snelden de bedenkers van het bevelschrift tot en vonden Daniël
biddende en smekende tot zijn God. Ze haastten zich om de koning
hierop attent te maken. De koning bevestigt hen dat de wet niet kan
worden herroepen waarop ze hem duidelijk maken dat Daniël het verbod
heeft genegeerd.
“Zodra de koning de zaak gehoord had,
mishaagde zij hem ten zeerste, en hij zon op middelen om Daniel te
bevrijden, ja, tot zonsondergang gaf hij zich moeite om hem te
redden. Toen drongen die mannen onstuimig bij de koning aan en
zeiden tot hem: Weet o koning, dat het een wet van Meden en Perzen
is, dat geen enkel verbod of besluit, dat de koning heeft
uitgevaardigd, veranderd kan worden” Daniël 6:14-15.
Zodra de koning dit hoorden en begreep wat deze wet betekende, was
hij daar slecht van. Hij dacht de hele dag aan manieren om Daniël te
bevrijden. Hij wilde niet dat Daniël voor de leeuwen werd geworpen.
Maar het was hijzelf die deze beslissing had genomen. Hij had
zichzelf in een moeilijk parket geplaatst (vgl Markus 6:26). Maar de
mannen drongen weer onstuimig bij de koning aan om zijn woord te
houden.
Daniël in de leeuwenkuil (6:16-18)
“Daarop gaf de koning bevel en men
haalde Daniel en wierp hem in de leeuwenkuil. De koning nam het
woord en zeide tot Daniel: Uw God, die gij zo volhardend dient, die
bevrijde u! En er werd een steen gebracht en op de opening van de
kuil gelegd, en de koning verzegelde die met zijn zegelring en met
de zegelring van zijn machthebbers, opdat er niets zou worden
veranderd met betrekking tot Daniel. Toen ging de koning naar zijn
paleis en bracht de nacht vastend door; en hij liet niets tot
afleiding voor zich brengen, en zijn slaap vlood van hem”
Daniël 6:16-18.
Gedwongen door zijn eigen woorden, gaf hij het bevel om Daniël in de
leeuwenkuil te werpen. Maar hij was er niet blij mee en zegt tegen
Daniël dat hij hoopt dat zijn God die hij zo volhardend dient, hem
bevrijde. Een steen werd voor de opening van de kuil gelegd en deze
werd verzegeld door de koning en zijn machthebbers opdat er niet
veranderd zou worden. De koning ging naar zijn paleis en vastte de
hele nacht zonder enige afleiding. Hij kon niet slapen.
God had kunnen voorkomen dat Daniël in de leeuwenkuil werd geworpen,
maar God heeft het toegelaten en gebruikt opdat Hij nog meer
verheerlijkt zou worden. Daarom moeten wij niet te vlug willen zijn
om lijden uit de weg te gaan. Lijden naar Gods wil brengt grote
zegen voort (1 Petrus 4:12-16,19) !
God beschermde Daniël
(6:19-23)
“Bij het ochtendkrieken, toen het licht
werd, stond de koning op en ging inderhaast naar de leeuwenkuil, en
toen hij nabij de kuil kwam, riep hij Daniel toe met droeve stem; de
koning nam het woord en zeide tot Daniel: Daniel, gij dienaar van de
levende God, heeft uw God, die gij zo volhardend dient, u van de
leeuwen kunnen bevrijden? Toen sprak Daniel tot de koning: O,
koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft zijn engel gezonden en de
muil der leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan,
omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden; maar ook tegen u, o
koning, heb ik geen misdaad begaan. Toen werd de koning ten zeerste
verheugd en hij gaf bevel, dat men Daniel uit de kuil zou optrekken;
Daniel werd uit de kuil opgetrokken, en generlei letsel werd aan hem
gevonden, omdat hij op zijn God had vertrouwd” Daniël
6:19-23.
’s Ochtends vroeg haastte de koning zich naar de leeuwenkuil en riep
Daniël met een droeve stem toe. ‘Daniël, heeft uw God u kunnen
bevrijden?’. Hij wilde niets anders weten. En Daniël sprak hem toe
vanuit te kuil en bevestigde dat God een engel had gezonden en de
muil van de leeuwen had toegesloten. De leeuwen hadden hem niets
gedaan omdat hij onschuldig was tegenover God, alsook tegenover de
koning. Dit verheugde de koning en men beval hem uit de kuil te
trekken. En inderdaad, Daniël had geen letsels omdat hij op zijn God
had vertrouwd.
Darius looft God (6:24-28)
“En de koning gaf bevel, en men haalde
die mannen die de aanklacht tegen Daniel ingebracht hadden en wierp
hen in de leeuwenkuil, hen, hun kinderen en hun vrouwen, en zij
hadden de bodem van de kuil nog niet bereikt, of de leeuwen maakten
zich van hen meester; zelfs al hun beenderen vermorzelden zij”
Daniël 6:24.
Daarop beveelt Darius om de mannen, die de aanklacht tegen Daniël
hadden aangebracht, samen met hun gezinnen in de leeuwenkuil te
gooien. Nog voordat er de bodem van de kuil hadden bereikt werden ze
overmeesterd door de leeuwen, die zelfs al hun beenderen
vermorzelden.
“Daarna schreef koning Darius aan alle
volken, natien en talen, die de ganse aarde bewonen: Uw vrede zij
groot! Door mij wordt bevel gegeven, dat men in het gehele
machtsgebied van mijn koninkrijk voor de God van Daniel zal vrezen
en beven; want Hij is de levende God, die blijft in eeuwigheid; zijn
koningschap is onverderfelijk en zijn heerschappij duurt tot het
einde; Hij bevrijdt en redt, en doet tekenen en wonderen in hemel en
op aarde, Hij die Daniel uit de macht der leeuwen heeft bevrijd. En
deze Daniel stond in hoog aanzien onder het koningschap van Darius
en onder het koningschap van Kores, de Pers” Daniël 6:25-28.
Daarna schreef Darius aan heel zijn rijk dat men voor de God van
Daniël moest vrezen en beven omdat Hij de levende God is die blijft
in eeuwigheid. Zijn koningschap is onverderfelijk en zijn
heerschappij kent geen einde. Hij is een God die bevrijdt en redt,
die tekenen en wonderen doet in de hemel en op aarde. Het is deze
God die Daniël uit de leeuwenkuil heeft gered.