Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Daniël (1)

Introduktie

De naam Daniël betekent ‘God is mijn Rechter’. Ezechiël, Daniëls tijdsgenoot, verwijst naar hem als een rechtvaardige man (Ezechiel 14:14,20). Hij leefde dus in de zesde eeuw voor Christus. Jezus noemde Daniël een profeet (Matteus 24:15; Markus 13:14). Zijn boek is geschreven in twee verschillende talen. Daniël 1:1 tot 2:4a en Daniël 8:1 tot 12:13 zijn in het Hebreeuws geschreven. Het gedeelte van 2:4b tot 7:28 is in het Aramees geschreven. Het is niet geweten waarom dit zo is. Het zou kunnen zijn vanwege de inhoud van deze hoofdstukken.

We kunnen het boek opdelen in twee delen. Deel eén, de eerste zes hoofdstukken, gaan over Israels toekomst. De opkomst, het oordeel en de ondergang van toekomstige koninkrijken. Deze koninkrijken staan Gods Koninkrijk tegen, maar God toont Zijn trouw aan de bannelingen. In het tweede deel worden dromen en visioenen weergegeven die het volk moeten helpen om zich voor te bereiden op de tegenstand van deze koninkrijken. Geloof in God en in Zijn beloften zouden overwinning brengen. Daniël profeteert over de komst van de Messias tijdens de heerschappij van het vierde en sterkste koninkrijk. Maar doorheen al deze koninkrijken zou er een trouw overblijfsel van Gods volk zijn.

Toen de Joden als ballingen werden weggevoerd naar Babel, zou het gemakkelijk zijn geweest om ontmoedigd te geraken door al de ellende. Maar God liet hen bij monde van Daniël weten dat in al die wanhoop Hij nog steeds Koning was. God laat hen ook weten hoe ze zich als Jood moeten gedragen in een vreemd en goddeloos land. Ongeveer honderd tot honderdvijftig jaar na Daniël zou God voor vierhonderd jaar geen profeten meer zenden naar het volk. Daniël geeft zeer gedetailleerd weer wat er in die jaren van stilte zou gebeuren.

Jongelingen aan het Babylonische hof (1:1-5)

In het derde jaar der regering van Jojakim, de koning van Juda, kwam Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en belegerde het; en de Here gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn macht, benevens een deel van het gerei van het huis Gods, en hij bracht ze naar het land Sinear in de tempel van zijn god; het gerei bracht hij in de schatkamer van zijn god” Daniël 1:1-2.

Babel versloeg rond 606 voor Christus onder leiding van Nebukadnessar de Assyriërs in enkele veldslagen bij Karkemis. De Egyptenaren hadden de Assyriërs nog proberen te helpen, maar zijn er niet meer op tijd geraakt omdat koning Josia hen bij Megiddo had verhinderd (2 Koningen 23:29-30; 2 Kronieken 35:20-22). De Egyptenaren slaagden er daarna wel in om Karkemis te veroveren, maar ze werden uiteindelijk verslagen door Nebukadnessar bij Karkemis (Jeremia 46:2). Volgens vier gevonden kleitabletten gebeurde dit in 605 voor Christus. Het is in deze tijd dat Nebukadnessar naar Juda kwam en het belegerde, terwijl hij de Egyptenaren aan het achtervolgen was. Maar omdat hij te horen krijgt dat zijn vader is gestorven keert hij terug naar huis en neemt enkele ballingen mee. Jojakim was toen koning van Juda en hij mocht dat blijven zolang hij zich zou onderwerpen aan Nebukadnessar (2 Koningen 24:1). We weten dat hij later rebelleerde en dat Babel terugkeerde en Sedekia op de troon van Juda plaatste rond 597 voor Christus (2 Kronieken 36:1-10). Ook toen nam Babel ballingen mee. Maar ook Sedekia rebelleerde na een tijd tegen Babel en Juda werd uiteindelijk met de grond gelijk gemaakt rond  586 voor Christus (2 Kronieken 36:11-21). Ook toen werden er ballingen meegenomen.

Hoewel Babel een zeer machtig rijk was geworden, regeerde het maar een korte periode van om en bij de zeventig jaar over de wereld (vgl Jeremia 25:8-12; 17-29). Het is tijdens de eerste belegering van Juda door Babel dat het boek van Daniël begint. Juda werd belegerd door Nebukadnessar. Maar niet omdat Babel zo machtig was, maar wel omdat God Jojakim in zijn macht had gegeven. Juda was zeer goddeloos en God strafte hen voor hun opstandigheid. Nebukadnessar nam een deel van het gerief van de tempel met zich mee naar zijn thuis en plaatste deze spullen in de tempel en schatkmer van zijn god.

Toen beval de koning Aspenaz, het hoofd zijner hovelingen, enige Israelieten te laten komen, uit het koninklijk geslacht en uit de edelen, knapen zonder enig gebrek, schoon van uiterlijk, ervaren in allerlei wijsheid, in het bezit van kennis, met inzicht in wetenschap, geschikt om dienst te doen in het paleis des konings, en hen te onderwijzen in de geschriften en de taal der Chaldeeen. En de koning stelde voor hen een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van de wijn, die hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren opvoeden, na verloop waarvan zij bij de koning dienst moesten doen” Daniël 1:3-5.

Nebukadnessar beveelt Aspenaz, het hoofd van zijn hovelingen om enkele Israelieten bij hem te laten komen. Ze moesten uit het koninklijke geslacht en uit de edelen, dit zijn de prinsen, komen. Het moesten jonge mannen zijn, zonder een gebrek, die er goed uitzagen. Ze moesten ervaring hebben in allerlei wijsheid, kennis hebben en inzicht in wetenschap. Deze jonge mannen zouden zijn opgegroeid tijdens de hervormingen en het goede bestuur van koning van Josia (2 Kronieken 34-35). Ze zouden ook getuigen zijn geweest Joachaz, die slechts drie maanden over Juda regeerde maar door farao Neko werd afgezet, alsook van de begin jaren van Jojakim die deed wat slecht was in de ogen van de Here (2 Koningen 23:31-37). Het is goed mogelijk dat zij de kleinzonen van Hizkia waren (2 Koningen 20:17-18; Jesaja 39:7).

De jonge mannen moesten dienst doen in het paleis van Nebukadnessar. Ze moesten worden onderwezen in geschriften en in de taal van de Chaldeeën (=Babyloniërs). De koning gaf hen een dagelijks rantsoen en liet hen gedurende drie jaren opvoeden, waarna ze dienst bij de koning moesten doen. Deze jonge jongens zouden nog te kneden zijn, ze zijn nog goed beïnvloedbaar. Probeer jezelf maar eens in hun plaats te stellen. Wat zou jij doen als jonge gast, hoe zou jij reageren op deze omstandigheden, op deze invloeden.

Daniël wilde zich niet verontreinigen (1:6-16)

Nu bevonden zich onder hen enige Judeeers: Daniel, Chananja, Misael en Azarja; de overste der hovelingen gaf hun andere namen: Daniel noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misael Mesak en Azarja Abednego. Daniel nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen. Toen schonk God aan Daniel gunst en barmhartigheid bij de overste der hovelingen; doch de overste der hovelingen zeide tot Daniel: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de koning” Daniël 1:6-10.

Onder de jongelingen die werden klaargemaakt om Nebukadnessar te dienen waren Daniël, Chananja, Misael en Azarja. Hun namen werden door de overste van de hovelingen veranderd in Beltesassar, Sadrak, Mesak en Abednego. Hun oude namen hadden een connectie met de God van Israel, hun nieuwe namen waren waarschijnlijk gelinkt aan de goden van Babel. Hoewel hij een nieuwe identiteit had gekregen van de Babyloniers, bleef Daniël toch trouw aan God. Hij nam zich voor om zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of drank. Misschien waren ze verboden volgens de wet van Mozes, ofwel waren deze spijzen en dranken geofferd aan de afgoden. Wat ook de reden was, Daniël wist dat hij ze als gelovige niet kon nuttigen en daarom weigerde hij. Velen zouden redeneren ‘och, het is maar voedsel. God zal het niet erg vinden’. Daniël behield zijn trouw aan God in moeilijke omstandigheden, te midden van een goddeloze omgeving. Hij liet geen twijfel en ongehoorzaamheid toe in zijn hart. Hij wist wat God wilde en leefde ernaar. Hij kwam niet met het excuus dat hij jong was, in een vijandige omgeving leefde, het maar voedsel was, of wat er wel niet zou kunnen gebeuren als hij weigerde te eten. Daniël was niet bezorgd om anders te zijn, of om te worden uitgelachen omdat hij niet met de meerderheid meedeed. Daniël verborg zich niet achter de gedachte dat hij ertoe verplicht werd door de koning, noch zei hij ‘ik zal het eten maar het heeft geen invloed op mijn hart’, of ‘ik doe het maar voor een korte tijd zolang de opleiding is’. Ook redeneerde hij niet ‘als ik dit nu doe kom ik in goede papieren bij de koning en kan ik later veel goeds doen’. Nee, Daniël had zich voorgenomen om niet te zondigen en handelde ernaar.
Dit is een waardevolle les voor jongelingen die worstelen met lust en andere begeerten. De gedachte moet zijn ‘ik zal niet toegeven’.

Omdat Daniël zich had voorgenomen om zich niet te verontreinigen, restte hem alleen de vraag hoe hij dit probleem zou aanpakken. Daarom verzoekt hij de overste van hovelingen om hem tegemoet te komen in zijn probleem. De overste echter was bang dat Daniël, door zijn vreemde eetgewoonten, minder schoon zou zijn en dat hij daarvoor de schuld zou krijgen van de koningen. De overste liet zich leiden door angst en wilde Daniël niet helpen. Maar dit hield Daniël niet tegen. Hij geraakte niet in paniek, hij werd niet ontmoedigd of kwaad, Daniël zocht verder naar een oplossing.

Daarop zeide Daniel tot de kamerdienaar, die de overste der hovelingen aan Daniel, Chananja, Misael en Azarja had toegevoegd: Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; laat dan ons uiterlijk met dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de proef, en na verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten, weg en gaf hun groenten” Daniël 1:11-16.

Daniël ging naar de kamerdienaar, die hen het voedsel bereidde. Hij doet hem het voorstel om hun vier gedurende tien dagen groenten te eten en water te drinken te geven, om daarna hun uiterlijk dan te vergelijken met die van hen die de koninklijke spijze hadden gegeten. De kamerdienaar luisterde naar Daniëls voorstel en nam hen gedurende tien dagen op proef. En wat bleek? Hun uiterlijk zag er schoner en welvarender uit dan al de andere knapen die van de koninklijke spijze hadden gegeten. En dus gaf de kamerdienaar hen vanaf toen hun groenten.

Dit voorbeeld leert ons ook dat gelovigen niet moeten wachten totdat God handelt. God verwacht ook dat wij initiatief nemen om te handelen. De boodschap is niet dat wij onze groenten moeten opeten om er schoon uit te zien, maar dat God in alle omstandigheden moet worden gehoorzaamd en dat Hij meewerkt met hen die trouw betonen.

Persoonlijke raadgevers van Nebukadnessar (1:17-21)

En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniel inzicht had in allerlei gezichten en dromen. Na verloop nu van de dagen die de koning had vastgesteld voor men hen ten hove zou doen verschijnen, bracht de overste der hovelingen hen in de tegenwoordigheid van Nebukadnessar. De koning sprak met hen; en onder die allen werd niemand gevonden gelijk Daniel, Chananja, Misael en Azarja, en dezen traden in dienst bij de koning. In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk. Daniel bleef daar tot het eerste jaar van koning Kores” Daniël 1:17-21.

En God gaf aan deze vier jongelingen kennis, verstand van allerlei geschriften en wijsheid. Tevens had Daniël inzicht in allerlei gezichten en dromen. Toen de drie jaar opleiding voorbij waren, werden alle jongelingen voor de koning gebracht. Niemand werd gevonden gelijk Daniël, Chananja, Misael en Azarja en zij werden in de dienst van de koning gesteld. In elke zaak waar zij om raad werden gevraagd, bevond de koning hen vele malen voortreffelijker dan al de geleerden en bezweerders van zijn rijk. Daniël bleef aan het hof tot het eerste jaar van koning Kores. In 539 voor Christus veroverde Kores van Perzië Babylonië. In Daniël 10:1 zien we dat Daniël nog steeds in Babel was in het derde jaar van Kores. Hij moet dan al een hoge leeftijd hebben gehad van rond de tachtig jaar (afhankelijk van hoe jong we hem schatten toen hij in Babel aankwam)
.

Vorige