Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De eerste christenen en hun beschrijving van de gemeente

In deze les:

I De betekenis van het woord gemeente (Grieks ekklesia).
II Het woord gemeente in het NT.
III Omschrijving: de gemeente (Matteus 16:18).
IV Omschrijving: het lichaam (Efeziërs 1:22-23).
V Beschrijving: de bruid van Christus (Efeziërs 5:22-33).
VI Beschrijving: het Koninkrijk (Matteus 16:18; Kolossenzen 1:13; Hebreeën 12:28).
VII Beschrijving: huisgenoten (Efeziërs 2:19; 1 Timoteus 3:15).
VIII Beschrijving: tempel (Efeziërs 2:19-22).

Introductie:
    1. Het woord gemeente/kerk heeft verschillende betekenissen voor bepaalde groepen van mensen. Sommigen denken aan een gebouw, andere aan een hiërarchie of bureaucratie, sommigen denken dan aan gelovige mensen, ...
    2. Wanneer we het woord gemeente willen beschrijven dan spreken we vaak over 'het lichaam van Christus', het Koninkrijk, de bruid, ... . Het is waar dat de bijbel deze beschrijvingen geeft als er over de gemeente wordt gesproken, maar dat is niet wat het woord gemeente betekent.
    3. Omdat er zoveel misverstanden zijn over de betekenis van het woord gemeente denken we dat het verstandig is om te kijken wat de bijbel, en wat dus de eerste christenen leren over het onderwerp.

I De betekenis van het woord gemeente (Grieks ekklesia)

   A Het Nederlandse woord kerk, het Duitse kirche, zijn een afgeleide van het Griekse woord kuriakos. Als we dit woord horen dan denken we eerder aan een kerkgebouw. Dit woord wordt echter nergens in het NT op deze wijze gebruikt.
  
B Het woord gemeente dat in de meeste Nederlandse vertalingen voorkomt, komt van het Griekse ekklesia.
            1. Het woord ekklesia komt 115 keer voor in het NT.
                    De meeste Nederlandse vertalingen hebben in Handelingen 2:47 ook het woord gemeente, maar in de oudste Griekse manuscripten komt het woord niet voor in dit vers, dus kan je zeggen dat ekklesia 114 keer voorkomt in het NT.
            2. De NBG vertaalt gemeente:
                    108 keer als gemeente.
                    1 keer als kring.
                    5 keer als vergadering, waarvan 3 als volksvergadering.
                    1 keer als heidengemeenten     
            3. Het woord ekklesia is een samenstelling van ek (uit, naar buiten) en klesis (een roeping).
            4. De gewone betekenis van het Griekse woord is "een vergadering van burgers, uit hun huizen geroepen naar een openbare plaats, volksvergadering".
            5. In het NT wordt het woord gemeente ALTIJD gebruikt in verwijzing naar een groep mensen en NOOIT naar een gebouw.   

II Het woord gemeente in het NT

Het woord gemeente wordt op 4 verschillende wijzen gebruikt in het NT.
     A Op algemene of universele wijze om alle geredde mensen aan te duiden (Matteus 16:18; Efeziërs 4:4; 1:22-23).
    
B Om een plaatselijke gemeente aan te duiden, zij die gered zijn die op een specifieke plaats samenwerken en aanbidden. (Matteus 18:15-18; 1 Korintiërs 1:2; 1 Tessalonissenzen 1:1)
    
C Om een vergadering van heiligen aan te duiden die samen aanbidden (1 Korintiërs 11:18; 14:4-5, 28).
    
D Verwijzend naar een deel van het geheel (Handelingen 5:11; 8:1,3; 9:31; 12:5).            vb: de klas is naar de bib gegaan, de school had een uitstap, de club was tevreden met de resultaten, ... .
     E Sommigen hebben de misvatting dat de universele gemeente bestaat uit alle plaatselijke gemeenten. Dit is niet juist, de universele gemeente bestaat uit alle behouden mensen.
        Een persoon die behouden is wordt een christen genoemd (1 Petrus 4:16; Handelingen 26:28). Twee of meer behouden mensen worden christenen genoemd (Handelingen 11:26). Verschillende christenen kunnen samen een plaatselijke gemeente vormen (1 Korintiërs 1:2). De term gemeente verwijst dan naar die groep van christenen. Dan denken we aan een enkele gemeente of aan meerdere plaatselijke gemeenten (Romeinen 16:16). Het NT kent echter geen confederatie van gemeenten. Organisatorische afspraken om gemeenten met elkaar te verbinden zijn onbekend aan het NT.
     F De naam van de gemeente
            1. De gemeente draagt dus geen overkoepelende naam zoals pinkstergemeente, evangelische gemeente, katholieken, ... .
            2. Zij die de gemeente vormen zijn christenen (zij die Christus toebehoren, Handelingen 11:26; 26:28; 1 Petrus 4:11), discipelen (leerlingen, Handelingen 11:26), de heiligen (geheiligd, zij die apart zijn gezet Filippenzen 1:1), ... .
            3. Het woord gemeente is een beschrijvende term, het NT verklaart wat het betekent. vb het lichaam, de bruid, het koninkrijk, het huis (familie) en tempel.
            4. De gemeente wordt nooit genoemd met mensennamen. vb de gemeente van Paulus.

III Beschrijving: de gemeente (Matteus 16:18)

    A Het woord gemeente betekent 'de geroepenen'.
            1. Ekklesia verwijst naar een vergadering van een groep mensen (Handelingen 19:23,32).
            2. Het wordt gebruikt voor het volk Israel in de wildernis (Handelingen 7:38).
            3. Wanneer er over Gods volk wordt gesproken, betekent ekklesia:
                    a) gebouwd door Jezus (Matteus 16:18).
                    b) zij die geroepen zijn uit de wereld (2 Korintiërs 6:16-18).
                    c) zij die de gemeente vormen zijn zij die geroepen zijn door het evangelie (2 Tessalonissenzen 2:14).
    B Verantwoordelijkheid: gezien de gemeente bestaat uit hen die uit de wereld zijn geroepen, betekent ook dat zij de verantwoordelijkheid hebben om zichzelf af te scheiden van de wereld (2 Korintiërs 6:17-7:1; Efeziërs 5:6-14).   

IV Beschrijving: het lichaam (Efeziërs 1:22-23)

    A De term 'het lichaam' verwijst naar een levend organisme, een levende, functionerende eenheid met een hoofd en met leden. Christus is het Hoofd, de gemeente is Zijn lichaam (Efeziërs 1:22-23; Kolossenzen 1:18).
   
B Er is één lichaam dat bestaat uit vele leden (zie ook Matteus 18:15-17; 1 Timoteus 5:16).
   
C Individuele personen worden vergeleken met delen van het menselijk lichaam (1 Korintiërs 12:14-27). Elk lid is nodig om het lichaam compleet te maken en om naar behoren te kunnen functioneren.
   
D Verantwoordelijkheid: Er worden 2 grote gebieden van verantwoordelijkheid weergegeven bij de term 'lichaam'.
            1. Groei: Het lichaam moet groeien (Efeziërs 4:15-16).
            2. Zuiverheid: Het lichaam moet zuiver blijven. Om het lichaam van Christus te zijn is een groot voorrecht, maar het geeft ook een grote verwittiging. Het lichaam moet zuiver worden gehouden, vrij van verontreiniging (1 Korintiërs 6:18-7:1).

V Beschrijving: de bruid van Christus (Efeziërs 5:22-33)

    A Dit is een voorbeeld van het huwelijk. Het betekent dat de gemeente getrouwd is met Christus. Christus is de man, de gemeente is de bruid.
   
B Dit is een oudtestamentisch concept. Het wordt gebruikt in de relatie tussen de Heer en Israel. Zie Ezechiël 16:8; 32; 23:37 (Samaria = Ohola, Jeruzalem = Oholiba). Dit concept komt ook goed naar voor in het boek van de profeet Hosea.
   
C Merk op dat de gemeente wordt beschreven in enkelvoud (Efeziërs 5:23-27). De tekst spreekt over Zijn gemeente.
        Christus is het hoofd van ....................................            DE GEMEENTE (23)
            Hij gaf Zichzelf op voor (25) .........................................                      }   HAAR
            om haar te heiligen (26) ................................................                        }   HAAR
            haar reinigende (26) ......................................................                         }   HAAR
            om zo de gemeente voor Zich te plaatsen (27) .............                    }   HAAR
        Christus is de Heiland van ...................................           HET LICHAAM (23)
    D Een bruid kan haar man eren door zijn naam te dragen. De gemeente, als de bruid van Christus, eert Hem door Zijn Naam te dragen.
   
E Verantwoordelijkheid: Twee gebieden van verantwoordelijkheid zijn voor de hand liggend.
            1. Zuiverheid is belangrijk, maar trouw is meer omvattend. Trouw zijn in alle dingen wordt verwacht.
                    a) De vrouw moet haar man onderdanig zijn in alles en de gemeente moet onderdanig zijn aan Christus (Efeziërs 5:24).
                    b) God gaf Christus als Hoofd over alle dingen aan de gemeente (Efeziërs 1:22-23).
            2. Er is de verantwoordelijkheid om vruchten te dragen (Romeinen 7:4), en er is geen limiet op de grootte van de familie.

VI Beschrijving: het Koninkrijk (Matteus 16:18; Kolossenzen 1:13; Hebreeën 12:28)

    A Er wordt een koninkrijk genoemd dat impliceert dat er een Koning, burgers, een territorium en wetten zijn.
            1. Christus is de Koning (1 Timoteus 6:15).
            2. Christenen zijn medeburgers (Efeziërs 2:19).
                    a) Het burgerschap van christenen is in de hemel (Filippenzen 3:20).
                    b) Christenen zijn pelgrims en bijwoners (vreemdelingen) (1 Petrus 2:11).
                    c) Premillennialisten hebben dit omgedraaid. Zij denken dat het koninkrijk op aarde zal bestaan voor 1000 jaar.
           3. Het Koninkrijk is gesticht op pinksterdag (Handelingen 2; Markus 9:1 Lukas 24:48-49; Handelingen 1:8).
            4. De eerste christenen waren in het Koninkrijk (Kolossenzen 1:13; Hebreeën 12:28; Openbaring 1:9).
    B Verantwoordelijkheid: Twee gebieden van verantwoordelijkheid kunnen worden aangehaald.
            1. Trouw als burger (Filippenzen 3:20).
            2. Het volbrengen van taken (strijden, enz). De Here roept werkers.
                    a) Bedreigingen van buiten. Paulus sprak over bedreigingen die hem overkwamen (2 Korintiërs 7:5; vgl 1 Korintiërs 15:32).
                    b) Ontwrichting van binnen. Er zijn vijanden van het kruis (Filippenzen 3:18). Paulus spreekt over enkelen die prediken uit nijd en twist. Zij deden dat uit eigenbelang, hopende dat Paulus zijn gevangenschap hem nog zwaarder zou vallen (Filippenzen 1:15,17).

VII Beschrijving: huisgenoten (Efeziërs 2:19; 1 Timoteus 3:15)

    A De vergelijking met het huishouden.
            1. God is de Vader (2 Korintiërs 6:16-18) en de christenen zijn Zijn kinderen (Romeinen 8:16-17); zonen en dochters (2 Korintiërs 6:16-18).
            2. De term huisgenoten verwijst naar een familie of huisgezin (vgl Handelingen 16:15; 31-34; Hebreeën 11:7).
            3. Het huis van God is de gemeente van de levende God (1 Timoteus 3:15).
            4. Om bij de familie te komen moet iemand opnieuw worden geboren (Johannes 3:3-5).
    B Verantwoordelijkheid: Gehoorzaamheid (1 Petrus 1:14; Hebreeën 12:3-13). De Heer verwacht volkomen gehoorzaamheid van Zijn kinderen.

VIII Beschrijving: tempel (Efeziërs 2:19-22)

    A Dit is een vergelijking van oudtestamentische aanbidding. Een tempel is een plaats waar diensten worden geofferd aan God door priesters (1 Petrus 2:9; Openbaring 5:9-10). De tempel is een plaats waar aanvaardbare diensten mogen worden gegeven aan God (Efeziërs 3:20-21).
            1. De tempel was een plaats waar God woonde (1 Koningen 8:13, 27).
            2. Een plaats van offeren en aanbidding.
            3. De gemeente is samengesteld uit levende stenen om een heilige tempel te worden (1 Petrus 2:5, 9; Efeziërs 2:19-22). De term koninklijk priesterschap in 1 Petrus 2:9 impliceert zowel een tempel als een koninkrijk.
            4. De vergelijking wordt gebruikt voor een lokale gemeente in 1 Korintiërs 3:16-17. De gemeente is een geestelijk huis of tempel (1 Petrus 2:5).
    B Verantwoordelijkheid: Twee verantwoordelijkheden zijn voor de hand liggend.
            1. Aanbidding (1 Petrus 2:5; het offeren van geestelijke offers, Hebreeën 13:15-16).
            2. Stel uw lichaam tot een levend en heilig offer (Romeinen 12:1).

Conclusie

1. De term gemeente wordt in het Nieuwe Testament gebruikt om Gods volk weer te geven.
2. De Here voegt behouden mensen toe aan de gemeente (Handelingen 2:38,47).
3. Heiligen zijn gedoopt geworden in één lichaam (1 Korintiërs 12:13).
4. De gemeente is gehuwd met Christus (Efeziërs 5).
5. Zij die wedergeboren zijn, zijn burgers van het Koninkrijk (Johannes 3:5).
6. De kinderen van God vormen samen het huis van God (familie) (Efeziërs 2:19).
7. Christenen zijn een heilige tempel waar God in woont en ze dienen als priesters die offers brengen aan God (Efeziërs 2:19-22; 1 Petrus 2:5,9).
8. Bij elke term die wordt gebruikt om de gemeente te beschrijven behoren bepaalde verantwoordelijkheden. Elke christen moet zich hiervan bewust zijn en ze volbrengen.

 

Vorige