Jehovas getuigen, hun leer, een uitdaging tot ernstig 
			bijbelonderzoek
			
			1.Woord vooraf 
			
			
			2.De Getuigen van Jehovah: 
			
			hun geschiedenis en hun gezagsbron: Geschiedenis - Charles Taze 
			Russell - Joseph FrankIin Rutherford - Nathan Homer Knorr - hun 
			gezagsbron 
			3. De Godheid:
			
			
			Het standpunt van de getuigen - de zoon is goddelijk - de heilige 
			geest is goddelijk - ondergeschiktheid - praktische lessen 
			4. CHRISTUS 
			- 
			
			Zijn opstanding: De leer van de getuigen over de opstanding - de 
			bijbelse leer van de lichamelijke opstanding bevestigd 
			5. Zonde en verlossing: Zonde - verlossing 
			6. De Gemeente/het Koninkrijk:
			Hun opvattingen over het duizendjarige rijk - hun dwaling 
			betreffende de gemeente/het koninkrijk - hun dwaling omtrent tijd en 
			plaats - besluit 
			7. De nieuwe-wereldvertallng van de getuigen van jehovah:
			Wezenlijke verschillen - teksten die betrekking hebben op de 
			godheid 
			8. 1975 en de getuigen van jehova: 1975: Het begin van de laatste 1000 jaar menselijke geschiedenis - het 
			1000-jarige rijk van Christus valt samen met de laatste 1000 jaar 
			menselijke geschiedenis - na 1975 geen wetteloosheid meer - na 1975 
			sterven er geen trouwe getuigen meer - bijbelse kenmerken van valse 
			profeten 
			9. Het vaststellen van ,tijden':
			Het vaststellen van ,tijden' in de loop der eeuwen
			
			Dit artikel 
			is geschreven in september 1975 door broeders uit de gemeente en 
			gepubliceerd in het blad 'fundament'. 
			1.Woord 
			vooraf
			
			
			Met ongeveinsde christelijke liefde en vol diepe bewogenheid en zorg 
			voor de zielen van alle mensen voelen wij ons genoodzaakt om enige 
			leringen van de zogenaamde "Getuigen van Jehovah" publiekelijk aan 
			de kaak te stellen. Mogen mensen van andere godsdienstige 
			gemeenschappen beweren, dat het van een gebrek aan liefde getuigt 
			als men de godsdienstige dogma's van een bepaalde groep aan een 
			kritisch onderzoek onderwerpt, dan is dit toch allesbehalve het 
			geval bij mensen die zich "Jehovah's Getuigen" plegen te noemen. Zij 
			staan er op, dat "de onschriftuurlijke beginselen van alle valse 
			religiën worden aangevallen en zij stellen zulke schadelijke 
			theorieën en overleveringen van mensen aan de hand van de waarheid 
			uit Gods woord, de Bijbel, aan de kaak" ("God zij waarachtig" 
			uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society, lnc., blz.249). 
			De "Getuigen" beweren voorts: "Mensen van goede wil tonen hun 
			waardering voor de liefde die zij van Jehovah's getuigen 
			ondervinden, doordat zij met deze getuigen de Bijbel bestuderen. De 
			oprechte persoon die God wenst te dienen, wordt niet verontrust 
			wanneer religieuze dwalingen worden blootgelegd en Bijbelse 
			waarheden worden geopenbaard" ("God zij waarachtig," blz.249).
			De Bijbel leert dat Gods kinderen zowel het evangelie van Christus 
			dienen te prediken (Markus 16: 15), 
			alsook dit evangelie moeten verdedigen (Judas 
			3; 1 Petrus 3:15). Wij van onze kant zijn er evenzeer van 
			overtuigd dat wij op Zijn minst zo gemotiveerd zijn met betrekking 
			tot de liefde voor onze Heer en onze medemens, wanneer wij hier 
			verschillende leerstellingen van de Wachttoren noemen, die naar onze 
			heilige overtuiging lijnrecht indruisen tegen de onvervalste leer 
			van de Bijbel. Wij nodigen de "Jehovah's Getuigen" voorts uit hun 
			waardering te tonen voor onze liefde door met ons eens de Bijbel te 
			bestuderen. Vanuit hun eigen gezichtspunt bezien, zijn wij er zeker 
			van, dat ons "aan de kaak stellen van godsdienstige dwalingen" 
			en ons "openbaar maken van Bijbelse waarheden" niet "de 
			oprechte mens onder de Getuigen zullen verontrusten, die waarlijk 
			het verlangen koestert God te dienen".
			
			2.De Getuigen van Jehovah: hun 
			geschiedenis en hun gezagsbron
			
			GESCHIEDENIS
			
			De geschiedenis van de zogenaamde Getuigen van Jehovah is nauw 
			verbonden met het leven van drie mannen die achtereenvolgens 
			president van deze organisatie werden. 
			
			Charles Taze Russell.
			De eerste president was Ch. T. Russell (1852-1916). Hij werd op 16 
			februari 1852 te Allegheny, Pennsylvanië (V.S.) geboren. Toen hij 
			zeventien jaar oud was, was hij, religieus gezien, een scepticus. 
			Hij verliet de Congregational Church en verwierp volledig de Bijbel. 
			In 1870 echter kwam hij in contact met een groep Adventisten , 
			waardoor hij opnieuw belangstelling kreeg voor de Heilige Schrift. 
			Hij richtte een bijbelkring op met in totaal zes deelnemers, die in 
			de jaren 1870-1875 geregeld te Pittsburg samenkwamen. Zij raakten er 
			van overtuigd, dat Christus' wederkomst geestelijk en onzichtbaar 
			zou plaatsvinden. In juli '1879 publiceerde Russell een tijdschrift 
			getiteld: "Zion's Watch Tower and Herald of Christ's, presence". 
			In 1881 stichtte hij zijn "Zion's Watch Tower Tract Society". 
			Aan dit genootschap werd op 13 december 1884 een wettelijke status 
			verleend. De doelstelling ervan was "...de verbreiding van 
			bijbelse waarheden in verscheidene talen door middel van het 
			uitgeven van traktaten, vlugschriften, bladen en andere religieuze 
			stukken..." (Bekwaam gemaakt tot de predikingsdienst, blz. 304). 
			Deze datum wordt algemeen erkend als het officiële begin van de 
			beweging der Jehovah's Getuigen. Overeenkomstig het doel van zijn 
			genootschap begon Russell in 1886 een zevendelig werk te schrijven 
			onder de titel: "Studies in the Scriptures". Hij hield 
			staande dat het niet mogelijk was de Bijbel te begrijpen als men 
			niet tevens zijn "Studies" zou raadplegen. In 1891 maakte Russell 
			zijn eerste reis naar Europa. In Londen werd er in 1900 een 
			bijkantoor opgericht, in Duitsland één in 1903 en in Australië één 
			in 1904. Spoedig verschenen er boeken en brochures in andere talen 
			dan het Engels. In 1909 werd in Brooklyn, New York (V.S.). de "People's 
			Pulpit Association of New York" opgericht met het doel 
			onroerende goederen te mogen kopen en verkopen. De rechtskundig 
			raadsman in deze was Joseph Franklin Rutherford.
			In 1879 huwde Russell Maria Frances Ackley. Er werden uit dit 
			huwelijk geen kinderen geboren. In 1913 vroeg Mevrouw Russell 
			echtscheiding aan op grond van "eigendunk, zelfzucht, heerszucht 
			en onbehoorlijk gedrag van haar echtgenoot met betrekking tot andere 
			vrouwen". Russell was ook gewikkeld in enige andere 
			rechtsgedingen. In 1913 werd hij schuldig bevonden aan meineed.
			Hij had gelogen aangaande zijn kennis van de Griekse taal en het 
			ingezegend zijn tot predikant. Hij stierf op 31 oktober 1916 in een 
			trein nabij Pampa in Texas (V.S.). In zijn "Studies in the 
			Scriptures" beweerde Russell dat Christus in 1874 teruggekomen 
			was en dat Diens Koninkrijk 40 jaar later, dus in 1914, zou worden 
			opgericht. Dit was het begin van een eeuwlang vaststellen van datums 
			en het doen van voorzeggingen en voorspellingen met betrekking tot 
			de wederkomst van Christus, het einde der wereld en Armageddon. 
			
			Joseph FrankIin Rutherford.
			J.F. Rutherford werd op 8 november 1869 te Boonville, Missouri 
			(V.S.) geboren. Hij studeerde rechten. Nadat hij tot de balie was 
			toegelaten, deed hij af en toe dienst als plaatsvervangend rechter 
			in de staat Missouri. Vandaar dat men hem "Rechter Rutherford" 
			ging noemen. In 1894 kwam hij in contact met het 
			Wachttorengenootschap. In 1906 sloot hij zich bij deze organisatie 
			aan en in 1907 werd hij benoemd tot haar rechtskundig raadsman.
			Op 6 januari 1917 werd Rutherford de tweede president van het 
			Wachttorengenootschap. Hij ging er onmiddellijk toe over het kantoor 
			in Brooklyn te re-organiseren. Korte tijd daarna ontstond er 
			ontevredenheid in de gelederen van het genootschap. Dit ongenoegen 
			vond zijn hoogtepunt in een open rebellie. Rutherford zag zich 
			genoodzaakt op te treden tegen deze andersdenkenden, van wie de 
			meeste zich "Russellieten" bleven noemen. Men ontzette de 
			leiders van de opstand uit hun ambt, maar deze ontslagen brachten 
			wel een aantal afscheidingen teweeg. Een van de bekendste 
			groeperingen, die zich van het genootschap distancieerden, heet "Dawn 
			Bible Students Association" met haar hoofdkwartier in East 
			Rutherford, New Jersey (V.S.).
			In juli 1917 verscheen het zevende deel van de "Studies in the 
			Scriptures". Het bevat voornamelijk een uit de geschriften van 
			Russell gedestilleerd commentaar op Ezechiël en Openbaring. In dit, 
			onder de titel van "The Finished Mystery" uitgekomen deel 
			worden de Katholieke en Protestante kerkgenootschappen het "huidige 
			Babylon" genoemd. Er wordt gezegd dat deze kerken - het boek 
			verscheen in 1917 - spoedig in vergetelijkheid zullen raken, iets 
			wat ook nu nog door de Getuigen van Jehovah onverkort wordt 
			gehandhaafd. Weldra bleek dat Rutherford een even produktief 
			schrijver zou worden als Russell. Zijn boeken vervingen geleidelijk 
			die van Russell als officiële leer van het Wachttorengenootschap. In 
			1920 schreef hij een werkje onder de titel: "Millions now living 
			will never die" (Miljoenen die nu leven zullen nimmer sterven). 
			In 1921 volgde nog van zijn hand "The Harp of God" (De harp 
			Gods). In deze boeken beweert Rutherford dat het "onomstotelijk 
			vaststaat, dat miljoenen van de thans levende mensen nimmer zullen 
			sterven". Onder het presidentschap van Rutherford werd steeds 
			meer de nadruk verlegd van Bijbelstudie en het verwerven van 
			geestelijke vruchten naar het verspreiden van lectuur, het afleggen 
			van bezoeken en het verslag uitbrengen aan het hoofdkwartier van de 
			Wachttoren. Op een in 1931 gehouden vergadering te Columbus, Ohio 
			(V.S.) nam de groepering de naam van "Jehovah's Getuigen" 
			aan. Rutherford stierf op 8 januari 1942. Gedurende de kwart eeuw 
			dat hij president van de Wachttoren is geweest, is dit genootschap 
			van een min of meer democratische organisatie afgestapt en gewijzigd 
			in een "theocratische" - volgens sommigen in een dictatoriale - 
			organisatie waarin hoe langer hoe meer het bestuurlijk lichaam in 
			Brooklyn zijn heerschappij uitoefent over de plaatselijke 
			bijeenkomsten.
			
			Nathan Homer Knorr.
			De opvolger van Rutherford heet N.H. Knorf. Hij is iets minder 
			bekend dan Russell en Rutherford. In 1904 geboren te Bethlehem in 
			Pennsylvanië (V.S.) werd hij op zestienjarige leeftijd lid van 
			Jehovah's Getuigen. Toen hij achttien was geworden trad hij toe tot 
			de staf van het hoofdkwartier in Brooklyn. Weldra werd hij benoemd 
			tot coördinator van alle activiteiten op het gebied van het drukken 
			van geschriften. In 1932 werd hij directeur-generaal van heel het 
			uitgeversbedrijf. Onder zijn presidentschap zagen tal van boeken het 
			licht. Ofschoon men vemoedt dat Knorr er de belangrijkste auteur van 
			is, worden deze boeken steeds anoniem uitgegeven. Een ander 
			belangrijk project, dat onder het presidentschap van Knorr tot 
			uitvoering kwam, is de vertaling van de Bijbel in het Engels en een 
			zestal andere talen.
			Men legt de nadruk thans sterk op de verspreiding van lectuur in het 
			buitenland. Een ieder jaar verschijnend jaarboek brengt verslag uit 
			over het werk dat door de Getuigen over de gehele wereld wordt 
			verricht. Men schat de investeringen van hun organisatie in 
			onroerende goederen - zoals boerderijen, drukkerijen, aandelen in de 
			industrie - op een bedrag van meer dan $2.500.000.000. Ook Knorr 
			houdt zich bezig met het vaststellen van datums. Te beginnen in 
			1966, heeft het Wachttorengenootschap bepaald dat er in het jaar 
			1975 een eind zou komen aan de zesduizend jaar oude opstand tegen 
			God.
			
			HUN GEZAGSBRON 
			
			Wij nemen dankbaar kennis van het feit dat Jehovah's Getuigen 
			duidelijk zeggen dat de Bijbel uiteindelijk hen gezagsbron is (God 
			zij waarachtig, blz. 10). Wanneer men echter hun geschriften 
			onderzoekt, blijkt het dat dit geen eerlijke verklaring is. In 
			plaats dat ze hun oor te luisteren leggen bij de Schrift, zoals zij 
			beweren te doen, dringen zij in werkelijkheid hun godsdienstig 
			stelsel op aan de Bijbel en dwingen deze Bron zich te voegen naar 
			hun doctrines. Aan de hand van enkele punten zullen wij u dit 
			duidelijk maken:
			
			1) In hun Nieuwe-Wereldvertaling van de Bijbel hebben ze kans gezien 
			tal van bijzondere leerstellingen van het genootschap te verweven 
			met de tekst van de Bijbel. 
			2) Hun methode ten aanzien van het hanteren van de Schriften is als 
			volgt: men zoekt bijbelteksten op die hun zienswijze schijnen te 
			staven en negeren die, welke hun zienswijze in de weg staan. 
			Publicaties als "De Wachttoren" en "Ontwaakt" bevatten 
			een reeks voetnoten die de lezer veeleer tot een gewenste conclusie 
			leiden dan dat ze de lezer in staat stellen die leringen te 
			vergelijken met de Bijbel om dan voor zichzelf te kunnen uitmaken of 
			deze leerstellingen al dan niet op de Bijbel zijn gegrondvest.
			3) De organisatie - volgens de Getuigen: "Jehovah's getrouwe en 
			beleidvolle slaaf" - staat geen andere interpretatie toe dan die 
			van haarzelf. In "God zij waarachtig" staat te lezen: "Het 
			werktuig dat de Meester gebruikt om zijn waarheid uit te delen of te 
			verstrekken, wordt zijn, getrouwe en beleidvolle slaaf genoemd...  
			Hierdoor wordt duidelijk aangetoond, dat de Meester één organisatie, 
			en niet talrijke verschillende en tegenstrijdige sekten, zou 
			gebruiken om zijn boodschap uit te delen" (blz. 216). Zie ook in 
			dit verband "De Wachttoren" van 15 mei 1975, blz. 301-303.
			Een studie van de geschiedenis en de gezagsbron van de Jehovah's 
			Getuigen onthult enkele merkwaardige aspecten. Het 
			Wachttorengenootschap is een door mensen ingestelde organisatie die 
			pretendeert de enige ware stem van God te zijn. De verhouding van 
			het genootschap tot een gemiddelde Getuige is in grote trekken die 
			van meester tot zijn slaaf. Immers, naast de onderling hechte band 
			die men dikwijls bij de Getuigen waarneemt, constateert men bij hen 
			ook een streng systeem dat berust op discipline en excommunicatie.
			De vele voorspellingen, c.q. "profetieën", die de leiders van dit 
			genootschap gedurende de laatste honderd jaar hebben gedaan - en 
			waarvan er niet één is uitgekomen - stempelen deze organisatie tot 
			een valse profetes. 
			
			3. De Godheid
			
			HET STANDPUNT VAN DE JEHOVAH'S GETUIGEN.
			
			De bijbel leert dat de Godheid bestaat uit Vader, Zoon en Heilige 
			Geest. Jehovah's Getuigen echter leren dat alleen God de Vader het 
			eeuwige goddelijke wezen is, dat Christus de eerste van Gods 
			geschapen zonen was, dat de andere zonen door Christus (Gods 
			voornaamste Vertegenwoordiger) tot bestaan zijn gekomen en dat 
			Christus bekend was als "het Woord" voordat Hij als een 
			manlijk kind op aarde werd geboren. Volgens hun zeggen is de Heilige 
			Geest niet een persoon, maar Gods "werkzame kracht" (De 
			Waarheid die tot eeuwig leven leidt, blz. 47,48 en 24). In een kort 
			artikel is het niet mogelijk dit onderwerp aan een diepgaand 
			onderzoek te onderwerpen. Wij kunnen echter aantonen dat zowel 
			Christus als de Heilige Geest goddelijk zijn.
			
			DE ZOON IS GODDELIJK  
			Thomas zeide tot Jezus: "Mijn Heer en 
			mijn God" (Johannes 20:28). 
			Paulus sprak van "onze grote God en 
			Heiland" (Titus 2:13). 
			Petrus getuigde in dezelfde geest: "...onze 
			God en Heiland, Jezus Christus" (2 
			Petrus 1: 1-2). Christus wordt Gods Zoon genoemd (Markus 
			1: 10-11). Hij werd verwekt door de Heilige Geest, toen Hij 
			naar deze aarde kwam om als "Immanuel, 
			God met ons" in het vlees geopenbaard te worden (Matteus 
			1: 18,23; 1 Timoteus 3:16). Vóór zijn vleeswording was het 
			Woord in de gestalte van God (Filippenzen 
			2:6). In Johannes 3:16 
			wordt Jezus de "eniggeboren" Zoon 
			van God genoemd. Zorgvuldige lexicografische studies bewijzen 
			zonneklaar, dat het Griekse woord monogenes ("eniggeboren") niet is 
			afgeleid van de stam gennao ("verwekken" of "genereren") maar van 
			genos ("soort" of "klasse"). Het woord betekent dus: een op zichzelf 
			staande klasse, de enige in zijn soort, oftewel "enig, uniek". 
			Christus, het eeuwige Woord, is derhalve goddelijk (Johannes 
			1:1-3,14,18). Als Hij niet goddelijk is, waarom aanbidden dan 
			de engelen hem? (Hebreeën 1:16).
			
			DE HEILIGE GEEST IS GODDELIJK  
			De Heilige Geest - naar zijn aard goddelijk - is een Persoon (niet 
			slechts een invloed). De Geest sprak van Zichzelf als "Ik" (Handelingen 
			13:2). Daden als de hierna volgende, die aan de Geest worden 
			toegeschreven, tonen aan dat Hij een Persoon is. De Geest doorzoekt 
			(1 Korintiërs 2:10-11), denkt (Handelingen 
			15:28), hoort en spreekt (Johannes 
			16:13), weet (1 Korintiërs 2:11), 
			leert (Johannes 14:26), pleit (Romeinen 
			8:27), getuigt (Johannes 15:26), 
			kan bedrogen worden (Handelingen 5:3-4) 
			en kan bedroefd worden (Efeziërs 4:30). 
			Hij is eeuwig (Hebreeën 9:14) en 
			wij worden gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige 
			Geest (Matteus 28:19).
			
			ONDERGESCHIKTHEID  
			De Vader is niet de Zoon en de Zoon is niet de Heilige Geest. Ze 
			hebben alle drie deel aan de goddelijke natuur. Is er sprake van een 
			ondergeschiktheid? Ja, maar de Bijbel verklaart ons niet in welk 
			opzicht! Jezus zeide "de Vader is meer 
			dan ik" (Johannes 14:28; 
			vgl. Johannes 5:30). Hij die zendt 
			is groter dan Hij die gezonden wordt (Johannes 
			13:16; 12:44,49-50). God zond Christus en Christus zond de 
			Geest die kwam om Christus te verheerlijken en niet Zichzelf (Johannes 
			16:7; 13:15). Behalve God de Vader is alles aan Christus 
			onderworpen en na het oordeel zal Christus aan de Vader het 
			koningschap overdragen (1 Korintiërs 
			15:24-28). Wel was in het bestel van de verlossing een 
			functionele subordinatie aanwezig, maar ook een wezenseenheid (Filippenzen 
			2:5-11).
			
			PRAKTISCHE LESSEN  
			Wanneer wij aan God de Vader denken, denken wij aan onze vader als 
			Schepper (Handelingen 17:28) en 
			tevens als onze Vader door de wedergeboorte (Johannes 
			3:5). Op een heel bepaalde manier hebben christenen deel aan 
			de goddelijke natuur (2 Petrus 1:4). 
			Als Gods kinderen moeten wij door woord en daad tonen, wiens zonen 
			en dochteren wij zijn.
			Wanneer wij denken aan God de Zoon, denken wij aan God, ons 
			geopenbaard in het vlees (Kolossenzen 
			2:9; 1 Timoteus 3:16) en die stierf om ons te verlossen (Handelingen 
			20:28; 1 Petrus 2:21-25). Hij is de volledige openbaring van 
			God aan ons (Johannes 14:8-9; Kolossenzen 
			2:1-11). Hij regeert als Koning en Priester aan de 
			rechterhand Gods (Hebreeën 8:1-2).
			Wanneer wij denken aan de Heilige Geest, dan denken wij aan Degene 
			die de apostelen en profeten in alle waarheid leidde en die de mens 
			overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel door de waarheid (Johannes 
			18:8-15). Wij denken aan Hem die het geloof openbaarde en 
			bevestigde, zoals dit eenmaal de heiligen overgeleverd is (Hebreeën 
			2:3-4; Judas 3). Wij denken ook aan ons lichaam als Zijn 
			tempel (1 Korintiërs 6:19-20).
			
			Ten aanzien van de Godheid is er nog veel meer geopenbaard, maar wat 
			we hier naar voren hebben gebracht toont duidelijk aan dat de 
			"Getuigen van Jehovah" ongelijk hebben met hun ontkennen van de 
			Godheid.
			
			4. CHRISTUS - Zijn opstanding
			
			De leer van de opstanding van Christus zoals die door de Getuigen 
			van Jehovah wordt uiteengezet is volstrekt niet de Bijbelse leer. Op 
			de keper beschouwd, is deze leerstelling in wezen een leer die de 
			opstanding van Christus loochent. Zij leren dat Zijn opstanding niet 
			lichamelijk was en dat Zijn verschijningen na de opstanding slechts 
			illusies waren, oftewel materialisaties van Zijn geest.
			
			DE LEER VAN JEHOVAH'S GETUIGEN OVER DE OPSTANDING  
			In hun boek "God zij waarachtig" geven ze op blz. 42 hun 
			visie met betrekking tot de opstanding van Christus alsvolgt weer: "Op 
			de derde dag dat hij dood nederlag in het graf, wekte zijn 
			onsterfelijke Vader, Jehovah God, hem uit de dood op, niet als een 
			menselijke Zoon, maar als een machtige, onsterfelijke geestelijke 
			Zoon. Gedurende de veertig dagen die daarop volgden, materialiseerde 
			hij zich, evenals engelen vóór hem hadden gedaan, met het doel zich 
			levend aan zijn discipelen te vertonen, opdat dezen hiervan getuigen 
			konden zijn".
			Op blz. 149 van hetzelfde boek lezen we: "De Koning Christus 
			Jezus werd derhalve ter dood gebracht in het vlees en opgewekt als , 
			een onzichtbaar geestelijk schepsel. Daarom zal de wereld hem niet 
			meer zien". Op blz. 299 lijkt het of hetgeen men op blz. 149 
			heeft geschreven met het volgende in strijd is: "De opstanding 
			van Jezus is geen zinsbedrog of verbeelding... ". Dan gaat het 
			boek verder met uit te leggen dat hij door Paulus en een stoet van 
			getuigen gezien is. Vervolgens, op blz. 301, vertelt het boek ons: "Jezus 
			was de eerste die uit de dood opstond... Deze eerstgeborene uit de 
			doden werd uit het graf opgewekt, niet als een menselijk schepsel, 
			maar als een geest". Antwoordende op de vraag met betrekking tot 
			het lichaam van Jezus, zegt Charles Taze Russell "Of het nu 
			opgelost is in gassen of nog ergens wordt bewaard ter gedachtenis 
			aan Gods liefde... dat weet niemand" ("Studies in the Scriptures" 
			deel 11, blz 129). Jaren later verklaarde een schrijver in "Ontwaakt! 
			" (8 juni 1955): "Zijn menselijk lichaam dat aan de paal was 
			geslagen, werd door Gods macht uit het graf verwijderd. Zou het daar 
			gebleven zijn, dan zou dit een obstakel zijn geweest op de weg van 
			het geloof zijner leerlingen die niet waren onderlegd in geestelijke 
			zaken tot de tijd dat de heilige geest later op Pinksteren was 
			gegeven" Het is duidelijk dat "Jehovah's Getuigen" de 
			lichamelijke opstanding van Christus loochenen. Hun argumentatie is 
			deze: 
			(1) Christus werd ter dood gebracht in het vlees maar levend gemaakt 
			in de geest (1 Petrus 3:18). 
			(2) Christus werd niet herkend door Maria, evenmin door de twee op 
			weg naar Emmaüs of de discipelen die aan het vissen waren. Daarom 
			was het een gematerialiseerde geest en niet het lichaam van Jezus. 
			(3) Jezus was in staat om door gesloten deuren te gaan. 
			Laten we deze argumenten achtereenvolgens bekijken: 
			(l) De tekst van I Petrus 3:18 
			zegt niet dat Jezus opgewekt werd als "een geest"! In de 
			Griekse tekst geven "naar het vlees" en "naar de geest" de sfeer 
			weer waarin het gebeuren plaatsgreep. De dood vond plaats in het 
			vlees, niet in zijn geest, waarin immers altijd leven is. Dit is 
			precies wat Jacobus 2:26 ons 
			leert, nl. dat het lichaam los van de geest dood is maar dat de 
			geest de dood niet ondergaat zoals dit met het lichaam het geval is. 
			(Prediker 12:7). Zou Christus op 
			de bestemde tijd uit de dood moeten zijn opgewekt, dan moest hetgeen 
			dood was zijn opgewekt, namelijk zijn lichaam! 
			(2) Wat het argument betreft, dat niemand de opgestane Christus 
			herkende, omdat hij niet hetzelfde lichaam had, wijzen wij erop dat 
			volgens Johannes 20:1 Maria naar 
			het graf kwam, toen het nog donker was. In de verzen
			11-13 zien we haar bitter wenen. 
			Volgens vers 14 stond ze met haar 
			rug naar degene van wie ze dacht dat het een tuinman was. Toen ze 
			Hem echter haar naam hoorde noemen, keerde zij zich om en herkende 
			Hem. Wat de twee op de weg naar Emmanüs betreft, zegt
			Lucas 24:16: "Maar 
			hun ogen waren bevangen zodat zij Hem niet herkenden." In 
			verband met de discipelen die aan het vissen waren, wijzen wij erop 
			dat ze ruim 90 meter van Jezus verwijderd waren, maar dat Johannes 
			Hem niettemin herkende! 
			(3) Het feit dat Jezus achter gesloten deuren aan zijn discipelen 
			kon verschijnen zou geen probleem mogen opleveren. Vóór zijn 
			opstanding kon Hij over het water lopen, stormen het zwijgen 
			opleggen, enz. Waarom zou dan dit later door Christus verrichte 
			wonder twijfel in onze geest moeten wekken? Voor ondergetekende is 
			het duidelijk dat Jezus na Zijn verrijzenis veranderde. De verslagen 
			in de Evangeliën, de ons medegedeelde verheerlijkingen in brieven en 
			boodschappen van de apostelen, maken het duidelijk dat Hij was 
			veranderd. Maar vergist u niet, Hij was lichamelijk opgestaan!
			
			DE BIJBELSE LEER VAN DE LICHAMELIJKE OPSTANDING BEVESTIGD  
			De getuigenissen van de Schrift luiden aldus: 
			(1) Het was een lichaam dat men in het graf legde, een lichaam dat 
			er op zondagmorgen niet meer was. 
			(2) In 1 Korintiërs 15:4 zegt 
			Paulus dat Christus werd begraven en weer opgewekt. Hieruit volgt 
			dat wat begraven werd ook opstond. 
			(3) Petrus houdt in Handelingen 2:27-32 
			staande dat de Heilige geen ontbinding ondergaat. Hij redeneert als 
			volgt: Ontbinding trof het lichaam van David, zodat de profeet over 
			iemand anders moet hebben gesproken. Hij noemt diegene en zegt dat 
			diens ziel niet in het dodenrijk is overgelaten en dat diens vlees 
			geen ontbinding heeft gezien. "Deze Jezus", 
			zegt, Petrus, "heeft God opgewekt 
			. . ."
			(4) Deze opgestane Jezus was geen geest, maar Jezus in het vlees. 
			Hetzelfde vlees waar nog de littekens van de nagels aanwezig waren (Johannes 
			20:24-28). Als dit geen echte littekens waren heeft Jezus hen 
			bedrogen. Hij vroeg hun immers deze te betasten: "Ziet 
			MIJN handen en MIJN voeten, dat ik het zelf ben; betast MIJ en liet, 
			dat een geest geen VLEES en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat ik 
			heb" (Lucas 24:39). Te 
			willen volhouden, dat het hier slechts om een gematerialiseerd 
			lichaam ging, betekent dat men zegt dat Jezus hier loog! 
			(5) Indien Jezus' lichaam niet verrezen was, hebben de twee mannen 
			(engelen) van Lucas 24:1-8 en
			Mattheüs 28:6 de feiten eveneens 
			verdraaid. Zij immers zeiden: "Hij is 
			hier niet, maar hij is opgewekt." Wat was daar niet? Zijn 
			lichaam! "Komt, ziet de plaats waar Hij 
			gelegen heeft." Waar wàt lag? Zijn lichaam. Het lichaam was 
			weg! Het graf was leeg! Alles wat hier in deze verslagen wordt 
			vermeld houdt in, dat dezelfde Jezus, die gekruisigd was, door God 
			is opgewekt.
			Als men zijn oor te luisteren legt naar wat de Jehova's Getuigen 
			zeggen met betrekking tot de opstanding van Christus, moet men 
			onwillekeurig denken aan Rudolf Bultmann wanneer die zegt niet te 
			geloven in de "opstanding van lijken". Maar dan geloven ze 
			ook niet in het grootste gebeuren uit de geschiedenis der mensheid. 
			Op dat gebeuren berust de hoop van alle christenen op hun eigen 
			opstanding. In dit verband luidt de belofte van God: "En 
			indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u 
			woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, 
			ook uw steffelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u 
			woont" (Romeinen 8:11). 
			
			5. Zonde en verlossing
			
			Als wij de geschriften van Jehovah's Getuigen bestuderen, valt ons 
			iets sterk in het oog. Hun leer bevat naast enige bijbelse waarheid 
			een flinke portie dwaling. Laten wij eens hun leer over zonde en 
			verlossing onder de loep nemen.
			
			ZONDE  
			Hun definitie van de zonde is in overeenstemming met de Bijbel.
			"Zonde is daarom een overtreden van Gods wet, het is het missen 
			van de standaard van onverbroken getrouwheid aan God" (Van het 
			Verloren naar het Herwonnen Paradijs, blz. 29). Satans "zelfzuchtige 
			hartetoestand werd het eerst geopenbaard toen hij op listige en 
			sluwe wijze de zonde in de wereld bracht" (God zij Waarachtig, 
			blz.62).
			Toch is hun leer, wat de gevolgen van de zonde betreft, vals. De 
			straf voor de zonde is de dood (Genesis 
			2:17; Romeinen 6:23) maar voor hen betekent de dood een 
			totale vernietiging. Vanwege de zonde "zou het zijn alsof hij (de 
			mens) er nooit was geweest", en "hij zou niets weten evenals 
			het stof niets weet" (Van het Verloren ... Paradijs, blz. 28). 
			Het gevolg van zonde is niet de totale vernietiging. Woorden als 
			"dood" en "verderf' bewijzen volstrekt niet een totale vernietiging, 
			doch de Bijbel leert een eeuwigheid van bewust bestaan in de hel 
			voor de verlorenen (Matteus 8:12; Lucas 
			16:23).
			Jehovah's Getuigen leren ook de calvinistische leerstellingen van de 
			erfzonde en algehele verdorvenheid. "Doordat Adam en Eva hurt 
			volmaaktheid hadden verloren, moesten hun kinderen in een 
			onvolmaakte toestand geboren worden. Evenals ouders thans vaak 
			ziekten op hun kinderen overdragen, brachten Adam en Eva zonde en de 
			dood op hun nakomelingen over. Hun kinderen waren in Gods ogen 
			onrein" (Van het Verloren ... Paradijs, blz. 35). De Schrift 
			leert echter dat zondeschuld niet van ouder op kind overgaat (Ezechiël 
			18:19-20) en van de kinderen zegt Jezus; ". 
			. . want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen" (Matteus 
			19:14).
			
			VERLOSSING  
			Jehovah's Getuigen beweren dat zij alleen de ware gemeente van God 
			zijn. "Op de gemeente rust de verantwoordelijkheid zulk een 
			predikingswerk te verrichten en dit op dezelfde wijze te doen als 
			Jezus. Alleen de ware gemeente doet in deze tijd dat werk en ze 
			verricht het op die wijze. Daarom is het duidelijk zichtbaar welke 
			de ware kerk of gemeente is en wie op aarde met haar zijn verbonden" 
			(God zij Waarachtig, blz. 143,144). Gods verlosten bevinden zich 
			volgens hen in de "ware gemeenten", daarom zijn alleen de 
			Getuigen van Jehovah door God verlost. De Bijbel zegt dat verlossing 
			in Christus is (2 Korintiërs 5:17; 
			Handelingen 4:12) en "in Christus zijn" is niet "in Russell, 
			Rutherford of enig mens of sekte zijn." De gemeente van Christus 
			omvatte in de eerste eeuw alle verlosten (Handelingen 
			2:47; Efeziërs 5:23). Het is derhalve onmogelijk de Jehovah's 
			Getuigen in naam, organisatie, werk en leer, gelijk te stellen met 
			Christus' gemeente.
			In Hoofdstuk 30 van het boek "Van het Verloren naar het Herwonnen 
			Paradijs" is hun verlossingsplan aldus: 
			(1) Bestudeer de Bijbel (ze bedoelen de interpretatie volgens het 
			Wachttorengenootschap ). 
			(2) "U moet met mensen omgaan die deze zelfde kennis en hetzelfde 
			geloof bezitten want zij vormen thans een Nieuwe Wereldmaatschappij" 
			(blz. 244). 
			(3) "U moet berouw hebben over het verkeerde wat u hebt gedaan. U 
			moet Christus' rantsoen aanvaarden en u moet uw leven aan Jehovah 
			opdragen". De verloste persoon moet vervolgens zijn toewijding 
			laten zien door zich in water te laten dopen. "Daarom moet u, 
			indien u zich door bemiddeling van Jezus Christus aan Jehovah God 
			opdraagt en u dan bij zijn ,heilige natie', zijn ,knecht' - klasse 
			aansluit, ook één van Jehovah's getuigenis zijn" (blz. 248).
			Hoewel ze geloof en berouw leren en de kinderdoop zowel het 
			besprenkelen en begieten verwerpen, ontkennen ze dat de doop er is 
			ter vergeving van zonden. Jezus zegt: "Wie 
			gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet 
			gelooft, zal veroordeeld worden" (Markus 
			16:16). De Heilige Geest geeft het volgende antwoord op de 
			vraag: "Mannen broeders, wat moeten 'wij 
			doen?". "Bekeert u en een ieder 
			van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving 
			van uw zonden, en gij zult de gave des  Heiligen Geestes 
			ontvangen" (Handelingen 2:38). 
			Saulus krijgt het bevel: "Sta op, laat u 
			dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam" 
			(Handelingen 22:16).
			Volgens Jehovah's Getuigen is verlossing in de hemel gereserveerd 
			voor en beperkt tot 144.000. "In de Openbaring wordt het aantal 
			van hen die een deel van het Koninkrijk worden en op de hemelse berg 
			Zion staan, tot 144.000 beperkt" (God zij Waarachtig, blz. 147, 
			148). Ze beweren dat het restant van de verlosten op de nieuwe aarde 
			zal wonen en de niet-verlosten een totale vernietiging zullen 
			ondergaan. De Bijbel echter leert dat alle verlosten naar de hemel 
			zullen gaan (2 Korintiërs 5:1- 2; 
			Kolossenzen 1:5; Hebreeën 10:34, 1 Petrus 1:4) en dat de 
			verlorenen zullen heengaan naar de eeuwige straf (Matteus 
			25:46; 1 Tessalonissenzen 1:8- 9).
			
			6. De Gemeente/het Koninkrijk
			
			Het terrein van de gemeente/het koninkrijk is een van de 
			kernleerstellingen van het materialistische grondstelsel van de "Jehovah's 
			Getuigen". Evenals een goed functionerend hart essentieël is voor 
			het welzijn van het lichaam, is een godsdienstig stelsel precies zo 
			gezond als het "hart" (de kernstellingen) ervan. Hapert er iets aan 
			het "hart" van dit systeem, dan deugt het als geheel in Gods ogen 
			niet, al komen er enkele waardevolle punten in voor. 
			De apostel Paulus veroordeelde de valse leraren die de gemeente te 
			Korinthe vertroebelden en toonde juist het tegenovergestelde aan, nl 
			dat de Korinthiërs hem noch de andere apostelen schuldig achtten aan 
			het "met sluwheid omgaan of het woord 
			Gods vervalsen..." (2 Korintiërs 
			4:2). Paulus hanteerde de Schrift oprecht en ongeveinsd. Het 
			is waar, dat de Getuigen vaak waardevolle punten naar voren brengen 
			met betrekking tot de zedenleer, de geschiedenis van het Oude 
			Testament, de profetieën omtrent de voorloper van Christus en 
			Christus' rol als Koning. Leidt dit tot een gewillig gehoor, dan 
			gebruiken zij valselijk Gods Woord om hun zienswijze ten aanzien van 
			gemeente/koninkrijk te verbreiden.
			
			HUN OPVATTINGEN OVER HET DUIZENDJARIG RIJK  
			De Getuigen zijn een groepering die een letterlijk duizendjarig rijk 
			voorstaat en die van de Heer verwacht dat Hij bij zijn wederkomst 
			dit aardse koninkrijk sticht. Zij zeggen: "Er bestaat daarom alle 
			reden, dat wij zonder aarzelen zeggen: Wereldverovering door Gods 
			koninkrijk is nabij! ...Door voortdurende getrouwheid en 
			rechtschapenheid jegens God en Christus kunnen de overlevenden van 
			Armageddon voor altijd op aarde blijven voortleven! " 
			(Wereldverovering nabij door Gods Koninkrijk, 1955, blz. 28-30). 
			Kenmerkend vanaf het ontstaan van deze groep is dat zij steeds maar 
			de komst van het koninkrijk "in deze generatie" verkondigt en 
			dat dit onderdeel van hun boodschap generatie na generatie 
			onveranderd blijft.
			
			HUN DWALING BETREFFENDE DE GEMEENTE/HET KONINKRIJK
			De Wachttoren bezigt vlot nieuwtestamentische teksten met betrekking 
			tot het leven en werken van de gemeente, maar geeft er de voorkeur 
			aan niet teveel te zeggen over de gemeente, uit vrees dat dit dan 
			het door hen verwachte koninkrijk zou gaan "overschaduwen". Vandaar, 
			dat ze uitdrukkingen gebruiken als "leden van de heiligdomsklasse", 
			"bruidsklasse'" of "gemeente van het geestelijke Israël" 
			om aan te geven, dat men tot de gemeente oftewel het (hemelse) 
			koninkrijk behoort. J.F. Rutherford, een vroegere leidende figuur, 
			beweerde dat "de gemeente van Christus bestaat uit Jezus Christus 
			als hoofd en de 144.000 leden van het lichaam" (De Harp Gods, 
			1932, blz. 279). Over die 144.000 verklaren zij: "Zij zijn de 
			enigen die Jehovah God met zijn Zoon in de hemel opneemt. Alle 
			anderen die leven in zijn nieuwe wereld verwerven, zullen in het 
			hier op aarde herstelde paradijs leven" (Van het Verloren naar 
			het Herwonnen Paradijs, 1960, blz. 153). De groep die - volgens hun 
			leer - in het aardse paradijs zal leven, zal het koninkrijk vormen. 
			Zij leren ook, dat gehoorzaamheid een eerste vereiste is om 
			opgenomen te worden in het verbond van het koninkrijk (The Kingdom 
			is at Hand, 1944, blz. 276). En zij dringen er op aan "de 
			integriteit te bewaren teneinde tot het koninkrijk te worden 
			toegelaten" (Ibidem, blz. 300, eigen vertaling).
			Gods Woord stelt echter zeer duidelijk, dat de leden van de 
			nieuwtestamentische gemeente al in het koninkrijk waren (Kolossenzen 
			1:13) en dat er bovendien slechts één lichaam is (Efeziërs 
			4:4). Toen Jezus beloofde zijn gemeente te "bouwen" 
			(Matteus 16:18), liet Hij er de 
			belofte op volgen, Petrus de sleutels van het Koninkrijk te geven 
			(vs. 18). De vraag is: Hoe kunnen 
			de Jehovah's Getuigen beweren, dat er een twééde lichaam is waarvan 
			Petrus óók de sleuteldrager zou zijn? Het antwoord hierop komt van 
			Paulus in zijn verkondiging van één enkel lichaam (Kolossenzen 
			1:24; Efeziërs 4:4). Dit kan eenvoudig worden nagegaan door 
			het werk van de apostel Petrus te volgen tot de tijd dat hij van de 
			sleutels gebruik maakte (Handelingen 
			2:14-40). Toen de mensen gehoor gaven aan de 
			evangelie-boodschap, voegde de Heer hen toe aan de gemeente (oftewel 
			"kring"; vs.41,47).
			Voorts berichtte de apostel Paulus aan de Kolossenzen: "Hij 
			heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het 
			Koninkrijk van de Zoon zijner liefde" (Kolossenzen 
			1:13). Voor hen was het Koninkrijk niet iets toekomstigs, 
			iets dat eens op aarde zou komen. Ze maakten er toen reeds deel van 
			uit en waren leden van slechts één religieuze instelling. Tegen het 
			eind van de eerste eeuw schreef Johannes aan "de 
			zeven gemeenten" en tevens aan alle heiligen die het boek 
			Openbaring zouden gaan lezen (Openbaring 
			1:11; 2 en 3), dat hij "...deelgenoot 
			in de verdrukking en in het Koninkrijk..." (vs.
			9) was. Zij die toen - zo'n 2000 
			jaar gelede '- christenen waren, waren tezelfdertijd èn leden van de 
			gemeente èn burgers van het Koninkrijk. Ze zagen niet uit naar een 
			aards koninkrijk dat eens gevestigd zou worden. Jehovah's Getuigen 
			die zulks wèl verkondigen, dwalen en wijken in ernstige mate af van 
			de waarheid van het Nieuwe Testament.
			
			HUN DWALING OMTRENT TIJD EN PLAATS  
			Het Wachttorengenootschap geeft niet toe, dat Christus als Koning 
			heerst vanaf de tijd dat Hij ten hemel voer, ofschoon de 
			geïnspireerde apostel Petrus ons leert, dat Jezus opgewekt was om 
			aldus als Koning op zijn troon te gaan zitten (Handelingen 
			2:30). Zij stellen: "Toen de opgestane Koning eindelijk 
			ten hemel voer tot bij God...stichtte Hij toen het Koninkrijk en 
			deed Hij het van toen af functioneren? Neen, het was nog niet de 
			bestemde tijd van Jehovah" (Ibidem, blz. 262, eigen vertaling). 
			Daarop bepaalde de Wachttoren "de bestemde tijd van Jehovah" 
			door te zeggen: "Het koninkrijk van Jehovah God werd in 1914 n. 
			Chr. in de hemelen geboren als een koninkrijk dat soevereiniteit 
			heeft over deze verkeerd bestuurde aarde" (Dit betekent eeuwig 
			leven, 1952, blz 267). Volgens Rutherford moest die hemelse fase van 
			het koninkrijk zo'n 50 jaar geleden de weg vrijmaken voor de "aardsparadijselijke" 
			fase. Hij verklaarde: "...we mogen verwachten, dat 1925 zal 
			getuigen van de terugkeer van deze gelovige mannen van Israël uit de 
			toestand van de dood...de cyclus van het grote jubeljaar moet in 
			1924 een aanvang nemen. Op dit tijdstip zal de aardse fase van het 
			koninkrijk onderkend worden" (Millions now living will never 
			die, 1920, blz. 88,89, eigen vertaling). Deze bewering - die staat 
			opgetekend in zijn 1920 gedateerd werk - ontpopte hem inderdaad als 
			valse profeet (zie: Deuteronomium 18:22). 
			Het paradijs kwam niet opdagen!
			Onze Heer verkondigde: "Voorwaar Ik zeg 
			u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staán, die de dood 
			voorzeker niet zullen smaken, voordat ze zien, dat het Koninkrijk 
			"Gods gekomen is met kracht" (Markus 
			9:1). Zijn Koninkrijk zou worden opgericht tijdens het leven 
			van sommigen die Hem hoorden spreken, ten teken waarvan zij de hun 
			toegezegde kracht zouden ontvangen. Wij gaan dit woord "kracht" na 
			tot op de berg vanwaar Christus ten hemel voer - waar de belofte 
			werd gedaan, dat deze kracht "uit de hoge" 
			zou komen (Lucas 24:49). De aard 
			ervan wordt gekenmerkt als de doop met de Heilige Geest (Handelingen 
			1:4,5,8), en de vervulling ervan vindt men in
			Handelingen 2:14,33,47 bij het 
			ontstaan van de gemeente. De Wachttoren echter haalt
			Marcus 9:1 aan en zegt: "een 
			week later werd deze profetie symbolisch vervuld - daarbij 19 eeuwen 
			vooruitlopende op de daadwerkelijke vervulling - bij een klein 
			overblijfsel" (The Kingdom is at Hand, 1944, blz. 232, eigen 
			vertaling). Zodoende passen zij het symbolisme naar willekeur toe om 
			plaats te scheppen voor een komend koninkrijk op aarde. Zij vergeten 
			echter uit te leggen hoe een overblijfsel dan gedurende al die 19 
			eeuwen in leven heeft kunnen blijven!
			
			BESLUIT  
			Wij hebben kennis genomen van de dwaalleer der Getuigen met 
			betrekking tot de gemeente/het koninkrijk zowel ten aanzien van de 
			aard hiervan, als ten aanzien van lidmaatschap en tijd van 
			oprichting. Ook hebben wij enkele valse profetieën gezien, die door 
			de leiders van deze beweging zijn gedaan. Een van de zwaarst wegende 
			aanklachten tegen dit stelsel is, dat zij - zoals ze zelf toegeven 
			-"...met schapen te vergelijken personen zijn, die aardse 
			vooruitzichten hebben" (Dingen waarin God onmogelijk kan liegen, 
			1966, blz. 254), terwijl daarentegen aan nieuwtestamentische 
			christenen gewezen wordt op "de hoop, die 
			voor u is weggelegd in de hemelen" (Kolossenzen 
			1:5). 
			
			7. De nieuwe-wereldvertallng van 
			de getuigen van jehovah.
			
			De Nieuwe-Wereldvertaling die door het Wachttorengenootschap ("Watchtower 
			Bible and Tract Society") wordt verspreid, is tot stand gekomen 
			door een groep mensen die "zelfs tot na hun dood anoniem wensen 
			te blijven". Het is dus onmogelijk de bekwaamheden van deze 
			vertalers na te gaan tenzij aan de hand van de vertaling zelf. Deze 
			personen werkten in hoofdzaak met de Griekse tekst zoals deze in de 
			negentiende eeuw door de Engelse geleerden Westcott en Hort werd 
			vervaardigd. De vertaling was vooral bedoeld voor Jehovah's Getuigen 
			die tot dan de Engelse "King James"- vertaling, de "American 
			Standard"- vertaling en de "Emphatic Diaglott" hadden gebruikt. Het 
			nieuwtestamentische deel van de NWV kwam voor het eerst in 1950 (in 
			het Engels) uit. Het Oude Testament verscheen periodiek in 5 
			afleveringen om tenslotte in 1961 als volledige Bijbel het licht te 
			zien. Een tweede revisie kwam uit in 1970, een derde in 1971. De 
			derde editie heeft een uitgebreid appendix vol aantekeningen en 
			verwijzingen. Deze NWV is - hetzij gedeeltelijk of geheel - ook in 
			enige andere talen vertaald. Tot op heden kwam er bij de Wachttoren 
			een volledige bijbelvertaling van de pers in zeven talen waaronder 
			het Nederlands.
			Kort na het verschijnen van deze vertaling (in 1950) begonnen 
			Engelssprekende bijbelgeleerden kritiek op haar uit te oefenen. Een 
			der eersten was de Britse geleerde Prof. Dr. H.H. Rowley, die in 
			1953 een artikel schreef in "Expository Times" onder de titel: "How 
			not to Translate the Bible" (Hoe men de bijbel niet moet 
			vertalen). Sedertdien heeft een aantal geleerden de mening 
			verkondigd dat de NWV een plaats behoort te krijgen in de categorie 
			"tendentieuze vertalingen". Dit betekent eenvoudig dat de 
			onderhavige vertaling ertoe neigt in een bepaald aantal teksten de 
			bijzondere zienswijze van het Wachttorengenootschap op de voorgrond 
			te plaatsen. Een uitvoerig bijvoegsel bij de revisie van 1971 poogt 
			met betrekking tot een zestiental verzen de kenmerkende verschillen 
			van deze vertaling te verdedigen. In dit artikel nemen we slechts 
			enkele van deze kenmerkende verschillen onder de loep.
			
			WEZENLIJKE VERSCHILLEN  
			Hoewel de vertalers zelf toegeven dat niemand de juiste uitspraak 
			van het tetragram (JHWH) weet, staan ze er toch op dat dit steeds 
			door "Jehovah" moet worden vertaald. Men heeft immers in 1931 
			de kwalificatie "Jehovah's Getuigen" als officiële benaming 
			voor de groep aangenomen. Uiteindelijk komt derhalve de naam van 
			deze sekte voort uit een onjuiste uitspraak! Is de NAAM al 
			twijfelachtig en onzeker in het Oude Testament, in het Nieuwe 
			Testament kan die al helemaal geen rechtvaardiging vinden. Toch 
			heeft men "Jehovah" in het Nieuwe Testament 237 keer ingevoerd, 
			zulks in weerwil van het feit dat het Grieks in al die gevallen " 
			kyrios" (=Heer) heeft. De voetnoten verklaren dat de geschriften 
			vervalst zijn "met betrekking tot de goddelijke naam". De 
			feiten zijn in dit opzicht tegen de vertalers. In alle oude 
			manuscripten van het Nieuwe Testament komt steeds het woord "kyrios" 
			voor. Wanneer bijvoorbeeld Jezus citeert: "De 
			Here zei tot mijn Here..." (Psalm 
			110:1; Matteus 22:44) gebruikte Hij "kyrios" en niet "Jehovah" 
			ook Paulus gebruikte dit woord "kyrios" verschillende keren (Romeinen 
			9:29; 15:11 2 Korintiërs 6:17). Men vindt het in Judas 14 
			en in de Griekse tekst van het Boek Enoch, een boek van vóór het 
			christelijke tijdperk. De tegenwoordige geleerden beschouwen 
			"JAHWEH" als de enige waarschijnlijke uitspraak van het tetragram 
			(JHWH) en verwerpen in het algemeen het gebruik van "Jehovah". Met 
			het invoeren van deze naam in de NWV verraden de vertalers hun 
			onkunde met betrekking tot de feiten in historisch, taalkundig en 
			wetenschappelijk opzicht.
			Omdat het Wachttorengenootschap ontkent dat er een hel bestaat 
			negeren de vertalers in Matteüs 25:46 
			de betekenis van " kolasis" die in de Griekse standaardwoordenboeken 
			voorkomt, nl "straf of vergelding". Volgens de NWV gaan de 
			onrechtvaardigen heen "in de eeuwige afsnijding" en niet 
			"naar de eeuwige straf'.
			Overeenkomstig de leer van de Wachttoren, dat het paradijs nog op 
			aarde hersteld moet worden, laat men 
			Lucas 23:43 als volgt luiden: "Voorwaar, ik zeg u heden: 
			Gij zult met mij in het Paradijs zijn". Hier komt het 
			vooroordeel van de vertalers duidelijk op de proppen. De antithese 
			tussen het onbepaalde in de vraag van de boosdoener: "Wanneer 
			Gij in uw Koninkrijk komt" en Christus' zeer stellige 
			antwoord: "Heden zult gij met mij in het 
			paradijs zijn" wordt tenietgedaan. De formule "Voorwaar 
			ik zeg u" (amén soi legó) in andere schriftplaatsen (Matteus 
			5:26; Johannes 1:51; 3:3 enz.) wordt ook door de vertalers 
			van de NWV zó gehanteerd, dat wat volgt steeds een deel van het 
			gesprokene is en niet een deel van de formule zelf. Dit ene geval 
			echter vormt voor de vertalers van de NWV een uitzondering en is, 
			zoals de Engelse geleerde Henry Alford zei: "Iets nog ergers dan 
			dwaasheid".
			
			TEKSTEN DIE BETREKKING HEBBEN OP DE GODHEID  
			De leer van het Wachttorengenootschap ontkent dat Christus en de 
			Heilige Geest deel zijn van de Godheid (Grieks: theotes). Conform 
			deze leer staat "Heilige Geest" altijd zonder hoofdletter.
			Van veel meer belang is de wijze waarop de vertalers van de NWV 
			bepaalde teksten hebben vertaald die te maken hebben met de 
			goddelijkheid van Jezus Christus. Wij willen in dit verband slechts 
			enkele passages onder de loep nemen.
  Johannes 1:1. In het tweede deel 
			van vers 1 leest men, in de NWV: "en het Woord was een god". 
			Hiermee wordt Jezus onmiddellijk van zijn goddelijkheid beroofd. En 
			dit is precies wat het Wachttorengenootschap wil. Er wordt 
			geargumenteerd, dat wanneer in het Grieks het bepalend lidwoord (ho 
			=de) ontbreekt en dat is in dit gedeelte van het vers het geval - de 
			zinsconstructie veeleer wijst op een hoedanigheid, een eigenschap, 
			dan op een persoonlijkheid. Daarom maken ze van Christus, het Woord, 
			"een god" in tegenstelling tot "de God". Allereerst zou men toch 
			graag de vraag willen opwerpen: "Hoeveel goden heeft de 
			Wachttoren eigenlijk? " Men kan deze versie in het geheel niet 
			verklaren, tenzij men hieronder de leer van het polytheïsme 
			verstaat. Een lange noot in het appendix (blz. 1362-63 van de 
			Engelse revisie) tracht, overigens zonder succes, deze vertaling te 
			verdedigen. Om aan te tonen dat het lidwoord met het predikaat 
			gebruikt wordt, haalt men 35 verzen aan uit het Evangelie naar 
			Johannes. Uit deze lange lijst is er slechts één vers dat parallel 
			loopt met Johannes 1:1, nl
			Johannes 10:36. Volgens het 
			principe dat de vertalers van de NWV op 
			Johannes 1:1 toepassen, moet men de woorden "huios tou theou 
			eimi" vertalen met: "Ik ben een zoon van God". Niemand doet dit. En 
			dat doen de vertalers van het NWV evenmin. Zij vertalen: "Ik ben 
			Gods Zoon". In dit opzicht is de NWV niet slechts onlogisch, maar 
			zelfs tegenstrijdig.
  Kolossenzen 2:9. Hoewel in dit 
			vers Paulus verzekert dat "de volheid der 
			godheid" in Christus woont, luidt de NWV: "want in hem 
			woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk". 
			Er is een hemelsbreed verschil tussen "goddelijkheid" (godheid) en 
			"goddelijke hoedanigheid". "Goddelijkheid" oftewel "Godheid" is de 
			vertaling van theotes terwijl "goddelijke hoedanigheid" de vertaling 
			is van theiotes. De Griekse standaardwoordenboeken geven deze 
			verklaring: "Theotes (godheid) verschilt van theiotes 
			(goddelijkheid) zoals wezen verschilt van eigenschap." Paulus 
			evenwel leert in deze tekst, dat de theotes de Godheid zelf, een 
			lichamelijke gedaante aannam in de Persoon van Jezus, zoals ook 
			Johannes zegt in Johannes 1:1,14.
  Kolossenzen 1:15-20. In hun 
			ijver Jezus van zijn Godheid te beroven, voegden de vertalers van de 
			NWV in deze tekst vijfmaal het woord "andere" toe. Nergens in de 
			oorspronkelijke Griekse tekst komt in deze verzen het woord allos 
			(andere) voor. Waarom dan toch een dergelijke vertaling? Omdat het 
			Wachttorengenootschap leert dat eerst Jezus door God is geschapen en 
			daarna alle andere dingen door Jezus zijn geschapen. Om deze 
			leerstelling kracht bij te zetten, hebben de "vertalers" de vrijheid 
			genomen het woord "andere" in de tekst toe te voegen. De argeloze 
			lezer, die geen weet heeft van de Griekse tekst, neemt zonder meer 
			aan dat het woord "andere" erbij hoort. Hier zien we niet slechts 
			een tendentieuze vertaling van een bijbelse tekst maar veeleer een 
			regelrechte verdraaiing van Gods Woord.
			Hoewel voor de leek bovenstaande uitleg ietwat ingewikkeld en 
			wellicht overbodig lijkt, is zoiets niettemin nodig om argeloze en 
			niet ter zake kundigen in te lichten over de wijze waarop de 
			vertalers van de NWV te werk gingen. Wanneer men de NWV gebruikt, 
			geven wij u sterk in overweging deze te vergelijken met een van de 
			standaard vertalingen van het Nederlandse Bijbelgenootschap.
			
			8. 1975 en de getuigen van jehova
			
			Te beginnen met 1966 en gedurende enkele jaren daarna hebben de 
			Getuigen van Jehovah bij hun huis-aan-huis-verkondiging iedereen 
			voor het jaar 1975 gewaarschuwd, het jaar waarin volgens het 
			Wachttorengenootschap 6000 jaar opstand tegen God zou eindigen. Alle 
			goddelozen zouden vernietigd worden en dit 'samenstel van dingen' 
			zou een einde nemen. Van 1975 tot 2975 moest men op aarde een 
			duizendjarig rijk van Christus verwachten, een rijk van vrede en 
			gerechtigheid.
			Toen ernstige bijbellezers hen er op attent maakten, dat volgen
			Matteüs 24:35-36 niemand behalve 
			de Vader weet wanneer hemel en aarde zullen voorbijgaan, vonden zij 
			dat men op deze bijbeltekst niet al te veel klemtoon moest leggen, 
			zoals ook te lezen is in de Wachttoren van 15 november 1968, blz. 
			693, paragraaf 35: "Het is er niet de tijd voor te spelen met de 
			woorden van Jezus dat ,van die dag en dat uur... NIEMAND iets af 
			(weet), noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader 
			alleen" (Matteus 24:36). In 
			deze tijd dient men zich er integendeel duidelijk van bewust te zijn 
			dat "het besluit van dit samenstel van dingen snel zijn 
			gewelddadige einde nadert". Nu 1975 er is geweest, kan iedereen 
			nagaan of de Getuigen van Jehovah ware of valse voorspellingen 
			gedaan hebben. Blijkbaar vrezen de Getuigen van Jehovah zelf dat hun 
			voorspellingen voor ,vroege herfst' 1975 niet in vervulling zullen 
			gaan, want in een brief van 15 januari 1975 beweert het Belgisch 
			hoofdkwartier van het Wachttorengenootschap te Kraainem dat hun 
			publikaties nooit vermeld hebben dat het jaar 1975 gelijk zou vallen 
			met het uitbreken van de ,Grote verdrukking.' En zij halen dan zelf 
			de woorden van Jezus aan dat niemand iets afweet van de dag en het 
			uur! Schijnbaar is het nu wél de tijd geworden om met deze woorden 
			van Jezus te ,spelen' zoals ze dat zelf genoemd hebben. En de trouwe 
			dienstknechten van het Wachttorengenootschap, die langs de huizen 
			gaan om boeken te verkopen, hebben hun liedje dan ook veranderd. Zij 
			beweren nu ook dat ze nooit gezegd hebben dat er in 1975 iets zou 
			gebeuren. Weliswaar zijn de Getuigen van Jehovah i.v.m. dit 
			onderwerp in hun publikaties veel voorzichtiger geweest dan in hun 
			toespraken op congressen en bij mensen aan de deur. Toch mogen zij 
			hun vroegere beweringen niet proberen te loochenen, want duizenden 
			mensen hebben met hun eigen oren hen horen verklaren dat het in 1975 
			met dit ,samenstel van dingen' gedaan zou zijn. En de eenvoudige 
			Getuigen die dit goedgelovig langs de huizen hebben verkondigd, 
			hebben het echt niet zomaar uit hun duim gezogen, want niet alleen 
			op congressen werden zij ervoor warm gemaakt, maar ook in de 
			publikaties van het Wachttorengenootschap werd geschreven dat ,iets' 
			in 1975 zou gebeuren.
			
			1975: HET BEGIN VAN DE LAATSTE 1000 JAAR MENSELIJKE GESCHIEDENIS
			
			In het boek "Eeuwig leven in de vrijheid van de zonen Gods" 
			door het Wachttorengenootschap in 1968 uitgegeven, staat op blz. 10 
			het volgende: "Volgens deze betrouwbare bijbelse chronologie 
			zullen zesduizend jaar sedert de schepping van de mens, in 1975 
			uindigen en zal de zevende periode van duizend jaar menselijke 
			geschiedenis in de herfst van 1975 G.T. beginnen. Dus spoedig, ja, 
			binnen dit geslacht, zullen er zesduizend jaar van 's mensen qestaan 
			op aarde om zijn". Op blz. 37 van hetzelfde boek aan het einde 
			van een "Tabel van betekenisvolle datums vanaf 's mensen 
			schepping tot 7000 A.M." vinden wij twee datums: "1975 Einde 
			van 6de 1000-jarige dag van's mensen bestaan (in de vroege herfst)", 
			"2975 Einde van 7 de 1000-jarige dag van 's mensen bestaan (in de 
			vroege herfst)".
			
			HET 1000-JARIGE RIJK VAN CHRISTUS VALT SAMEN MET DE LAATSTE 1000 
			JAAR MENSELIJKE GESCHIEDENIS  
			Deze leerstelling vinden wij in het boek "Nieuwe hemelen en een 
			nieuwe aarde" door het Wachttorengenootschap in 1957 uitgegeven 
			(blz. 357, paragraaf 28); "Wat een dag zal Christus' 
			duizendjarige regering voor de gelovige mensheid zijn, daar ze de 
			zevende en laatste duizendjarige periode van Jehovah's grote 
			sabbatdag zal zijn! Een dag waarop er geen pogingen tot 
			zelfrechtvaardiging meer gedaan zullen worden; een dag van rust in 
			Gods voorzieningen door bemiddeling van Christus, en een dag van 
			geestelijk, moreel en physiek herstel en opbouw tot het grootste 
			ideaal van menselijke volmaaktheid naar Gods beeld en gelijkenis, in 
			het herstelde paradijs!" Wanneer na 1975 (in de vroege herfst) 
			nog niets te zien is van Christus' duizendjarige regering, wanneer 
			er nog mensen zijn die pogingen tot zelfrechtvaardiging doen, 
			wanneer het ,aards paradijs' nog niet hersteld is, zal het vaststaan 
			dat het Wachttorengenootschap door middel van een valse voorspelling 
			duizenden mensen heeft bedrogen en schrik aangejaagd.
			
			NA 1975 GEEN WETTELOOSHEID MEER  
			Dit vernemen wij uit verschillende publikaties. In het reeds 
			aangehaalde boek "Eeuwig leven in de vrijheid van de zonen Gods" 
			lezen wij op blz. 378: "Sedert de val van de mens is er reeds 
			bijna zesduizend jaar menselijke geschiedenis verstreken, en al die 
			tijd ziet de schepping uit naar het openbaar worden van deze zonen 
			Gods in hemelse heerlijkheid. De tijd dat Satan-de-Duivel en zijn 
			demonen gegrepen en geketend en in de afgrond van beperking 
			geslingerd worden, nadert nu, waarna de duizendjarige glorierijke 
			regering van de Voornaamste Zoon van God, Jezus Christus, en van 
			zijn verheerlijkte geestelijke broeders, de gemeente van 144.000 
			losgekochte zonen Gods, zal volgen". In ,Ontwaakt' van 8 mei 
			1968 op blz. 19 na de ondertitel ,Het einde is nabij,' staat het 
			volgende; "Dit alles betekent dat wij het einde van dit wetteloze 
			samenstel van dingen snel naderen. Er resten ons slechts zeer weinig 
			jaren voordat Jehovah God zijn recht, de menselijke aangelegenheden 
			te beheersen, zal gaan uitoefenen en alle wetteloosheid zal 
			verwijderen". Een Amerikaanse politicus wordt dan aangehaald, 
			die in 1960 voorspelde, dat over 15 jaar deze wereld "te 
			gevaarlijk zal zijn om in te leven" Daarna vervolgt het artikel: 
			"Hij voorspelde dat deze wereld tegen 1975 te gevaarlijk zou 
			zijn'. Het is interessant op te merken dat deze datum overeenkomt 
			met die welke volgens de betrouwbaarste bijbelonderzoekingen het 
			einde zou kenmerken van 6000 jaar opstand van mensen en demonen 
			tegen God." In het boek "Gods Duizendjarige Koninkrijk is 
			nabij gekomen" door het Wachttorengenootschap in 1974 
			uitgegeven, lezen wij op blz. 28, paragraaf 5: "De Duivel en zijn 
			engelen zullen gedurende de duizend jaar dat zij in de afgrond zijn 
			opgesloten, zijn als 'waren zij niet'." In hetzelfde boek op 
			blz. 130, paragraaf 35 lezen wij: "Bij gevolg zullen er ook geen 
			medicijnmannen, geen spiritistische mediums of helderzienden en geen 
			astrologen met hun horoscopen meer zijn, en er zullen geen 
			Ouija-borden of andere duivelse uitvindingen van dien aard meer 
			verkocht worden." Wanneer na 1975 (in de vroege herfst) de Satan 
			op aarde nog invloed schijnt te hebben, wanneer de wetteloosheid nog 
			niet verwijderd is, wanneer helderzienden en horoscopen nog te 
			vinden zijn, zal het duidelijk zijn, dat het Wachttorengenootschap 
			een Toren van Babel is, een ontrouwe slaaf, die menselijke theorieën 
			,verkoopt' in plaats van het ware geestelijk voedsel kosteloos uit 
			te delen.
			
			NA 1975 STERVEN ER GEEN TROUWE GETUIGEN MEER  
			Nog iets merkwaardigs over die duizend jaren lezen wij op blz. 368 
			van het boek "De waarheid zal u vrijmaken" door het 
			Wachttorengenootschap in 1947 uitgegeven: "Zij die gedurende of 
			aan het einde van het duizendjarige oordeelsdag sterven, zullen 
			vergaan, niet wegens een overerving van de dood, maar wegens 
			opzettelijke ongehoorzaamheid, wetteloosheid en opstand tegen 
			Jehovah en zijn regerende Koning." Deze leerstelling wordt ook 
			herhaald in het boek "Gods Duizendjarige Koninkrijk" door het 
			Wachttorengenootschap in 1974 uitgegeven (blz. 43, paragraaf 42): "Deze 
			grote schare zal onder dit duizendjarige koninkrijk de gelegenheid 
			hebben net zolang te leven als die hemelse regering aan het bewind 
			is - duizend jaar, en daarna tot in alle eeuwigheid." Wanneer er 
			na de vroege herfst van 1975 nog Getuigen van Jehovah zijn die 
			sterven, zullen wij aan de hand van hun eigen voorspelling moeten 
			concluderen dat zij opstandelingen tegen Jehovah waren! Wij bidden 
			echter dat zij eerder zullen inzien dat het Wachttorengenootschap 
			valse voorspellingen heeft gedaan.
			
			BIJBELSE KENMERKEN VAN VALSE PROFETEN  
			En wat zegt God over mensen die valse voorspellingen doen? In
			Deuteronomium 18:22 lezen wij: "Wanneer 
			de profeet in de naam van J ehovah spreekt en het woord geschiedt 
			niet of komt niet uit, dan is dat het woord dat Jehovah niet 
			gesproken heeft. In overmoed heeft de profeet het gesproken. Gij 
			moogt niet verschrikt voor hem worden." De Schrift leert ook 
			dat iemand die beweert dat ,De tijd nabij 
			is' (behalve in de zin dat dit al 1900 jaar geleden kon 
			gezegd worden, zoals in Openbaring 22:10) 
			een valse profeet is. Dit lezen wij in 
			Lucas 21:8 "Hij zeide: Ziet toe, 
			dat gij u niet laat verleiden. Want velen zullen komen onder mijn 
			naam en zeggen: Ik ben het en: De tijd is nabij. Gaat hen niet 
			achterna." Men zou nog vele bladzijden kunnen volschrijven om 
			nog andere valse leerstellingen van de 
			Wachttorengenootschap-publikaties aan het licht te brengen. Maar 
			bovenaangehaalde punten volstaan ruimschoots om aan te tonen dat het 
			Wachttorengenootschap een valse religie propageert, een religie die 
			in strijd is met het woord van God.
			Zelf ben ik nooit Getuige van Jehovah geweest. Ik ben gewoon 
			Christen zonder meer. Ik heb veel respekt voor de ijver die Getuigen 
			van Jehovah aan de dag leggen om hun geloof te verspreiden. Mijn 
			gebed is echter dat zij - en trouwens alle mensen - de Heilige 
			Schrift zelf ernstig zouden onderzoeken, en dat zij minder acht 
			zouden geven op de geschriften en leerstellingen van een menselijk 
			genootschap.
			Laat u ook, geachte lezer, niet ontmoedigen of in de war brengen 
			door de vele tegenstrijdige dingen die door menselijke instellingen 
			worden geleerd. Lees geregeld in uw eigen bijbel. Dan hebt u een 
			leidraad waarmee u alles kunt toetsen om tot de waarheid te komen. 
			Door de Heilige Schrift spreekt God tot u. Moge de Schepper van 
			hemel en aarde ons allen zegenen.
			
			9. Het vaststellen van ,tijden'
			
			Charles Taze Russell, de stichter van de groep die jaren na zijn 
			dood "Jehovah's Getuigen" zou worden genoemd, begon in 1886 aan een 
			zevendelig werk, de "Studies in the Scriptures". In deel III, 
			gepubliceerd in 1891, schreef hij dat in oktober van het jaar 1874 
			de wederkomst van Christus zou hebben plaatsgevonden. Het Koninkrijk 
			zou aan het eind van een daaropvolgende periode van 40 jaar worden 
			opgericht, m.a.w. in 1914. Dit is het begin geweest van een periode 
			van honderd jaar, waarin men bij voortduring en met klem tijden en 
			datums heeft "vastgesteld". Russell stierf in 1916. Zijn 
			opvolger, Joseph Franklin Rutherford, stelde 1925 vast als het jaar 
			van het herstel aller dingen. Rutherford stierf op 8 januari 1942, 
			zijn opvolger werd Nathan Homer Knorr. Ook hij houdt zich bezig met 
			het vaststellen van datums. Deze keer is het 1975!
			Men zou denken dat de leiders van het Wachttorengenootschap, na een 
			eeuwlang met hun profetieën gefaald te hebben, wel tot de 
			overtuiging zouden zijn gekomen, dat pogingen om op grond van de 
			Bijbel datums vast te stellen steeds weer volstrekt ijdele pogingen 
			zullen blijken te zijn. Zou het ook kunnen, dat de tegenwoordige 
			leiders een verborgen oogmerk hebben om 1975 als een "gekenmerkt" 
			jaar vast te stellen? Steekt er een bedoeling achter, die de meeste 
			volgelingen van deze organisatie totaal onbekend is? Wij doen een 
			beroep op de getuigen van jehova om het volgende te overwegen:
			Als het einde in 1975 - of althans in de jaren zeventig - niet 
			plaatsvindt, en als u ziet dat na 1975 een aantal mensen uit de 
			organisatie wordt gestoten, dan kunt u er zeker van zijn dat die 
			leiders niet slechts valse profeten waren, maar dat ze ook een 
			verborgen motief hadden, toen ze het jaar 1975 vaststelden: het 
			zuiveren uit hun gelederen van zwakke en twijfelende aanhangers.
			Neem nu eens ernstig de woorden van 
			Deuteronomium 18:22 in overweging:"Als 
			een profeet spreekt in den naam des Heren en zijn woord wordt niet 
			vervuld en komt niet uit, dan is dit een woord dat de Here niet 
			gesproken heeft." De leiders van het Wachttorengenootschap 
			zijn thans reeds honderd jaar bezig profetieën te doen en datums te 
			bepalen met betrekking tot de wederkomst van Christus, Diens 
			Koninkrijk en Armageddon. Geen van deze profetieën, c.q. 
			voorspellingen, is ooit uitgekomen. Stel uw vertrouwen dan ook niet 
			langer in mensen als de leiders van een Genootschap, maar 
			uitsluitend en alleen in Jezus Christus, de enige ware Profeet (Handelingen 
			3:22- 23).
			
			HET VASTSTELLEN VAN 'TIJDEN' IN DE LOOP DER EEUWEN  
			Een discussie over het vaststellen van tijden en datums zou niet 
			volledig zijn, indien wij niet enige in het oog lopende 
			voorspellingen onder de loep namen die men in het verleden gemeend 
			heeft te mogen uitspreken. Zelfs ten tijde van de apostelen liep het 
			gerucht dat Christus zou wederkeren nog voordat de apostel Johannes 
			zou sterven. Sommige christenen van de gemeente der Thessalonicenzen 
			geloofden dat de komst des Heren aanstaande was. De apostel Paulus 
			moest deze dwaling herstellen (1 
			Tessalonissenzen 2:2-3). De geschiedenis van de gemeenten uit 
			de eerste eeuwen na Christus leert ons van tal van groepen die de 
			wederkomst des Heren verwachtten en zelfs dachten hierover een datum 
			te kunnen vaststellen. Toen het jaar 1000 van onze tijdrekening 
			nabijkwam, geloofden velen dat de periode van duizend jaar - waarvan 
			sprake is in Openbaring 20 - was aangebroken en dat Christus zou 
			terugkeren om de wereld te oordelen. Velen verkochten al hun hebben 
			en houden om aldus de wederkomst des Heren tegemoet te zien. 
			In de middeleeuwen verkondigde de Italiaanse monnik Joachim van 
			Floris dat men de 1260 dagen uit Daniël en Openbaring moest zien als 
			jaren en dat er in het jaar 1260, onder de heerschappij van Christus 
			een nieuwe orde zou starten. In Bohemen stelde een voorloper van 
			Johannes Hus (1369-1415) - Melitz geheten - het einde van de wereld 
			vast tussen de jaren 1365 en 1367 n. Chr.
			Maarten Luther (1483-1546) was er stellig van overtuigd dat de 
			groeiende macht van het pausdom en de nadering van de Turken een 
			aanwijzing inhielden voor een zeer nabije wederkomst van Christus. 
			Algemeen werd door de Hervormers aangenomen dat de paus als hoofd 
			van de rooms-katholieke kerk de antikrist was, de mens der 
			wetteloosheid, waarover Paulus spreekt in 
			2 Thessalonissenzen 2:3.
			Vooruitlopend op de door hen verwachte komst van Jezus, vestigde in 
			dezelfde periode een onafhankelijke groep christenen te Munster, 
			Westfalen (Duitsland) "Nieuw Sion". De stad Munster werd het 
			middelpunt van ongebreideld fanatisme. De overheid zag zich 
			genoodzaakt deze beweging krachtig aan banden te leggen. In de 17de 
			eeuw staken in Engeland, als tegenstrevers van Cromwell, de "Mannen 
			van de vijfde monarchie" de horens op. Ze verkondigden dat het 
			vijfde koninkrijk; zoals dit door Daniël was voorzegd, spoedig zou 
			worden opgericht, hetgeen zou betekenen dat Christus in persoon op 
			aarde de teugels van het bewind in handen zou nemen. 
			Sir Isaac Newton (1642-1727) stelde vast dat Christus' wederkomst in 
			de loop van het jaar 1715 zou plaatsvinden, terwijl de Zweed 
			Emanueli Swedenborg (1688-1772) verkondigde dat het laatste oordeel 
			in het jaar 1757 had plaatsgevonden. De Duitse theoloog Johann 
			Albrecht Bengel (1687-1752) stelde als datum voor het einde der 
			tijden het jaar 1836/37 vast.
			Hierna kwamen de Irvingianen, de volgelingen van Edward Irving 
			(1792-1834), predikant in de Schotse Kerk te Londen. Zij voorspelden 
			dat de komst des Heren in 1864 zijn beslag zou krijgen. Joanna 
			Southcott (1750-1814) genoot in Engeland een tijdlang grote 
			populariteit vanwege haar visioenen in verband met 's Heren 
			wederkomst. Zij verklaarde dat Hij op 19 oktober 1884 naar de aarde 
			zou terugkeren. De Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen 
			leverden een hoogtijdag op voor deskundigen op het terrein der 
			voorspellingen. Deze experts waren er zeker van dat de antichrist 
			was gekomen en dat de terugkeer van Christus zeer nabij was. De 
			groep "Plymouth Brethren" (Vergadering van gelovigen, ook wel 
			Plymouthbroeders genoemd) ontstond in Engeland en Ierland omtrent 
			1830. Ze legden vooral sterk de nadruk op een spoedige wederkomst 
			van Christus en waren ervan overtuigd dat de Heer nog tijdens hun 
			generatie op aarde zou terugkeren.
			Het bekendste voorbeeld was wel de voorspelling van een duizendjarig 
			rijk, een voorspelling die zijn oorsprong vond in de prediking van 
			William Miller (1782-1849). Ze bracht een enorme deining teweeg. 
			Miller begon zijn predikingswerk in 1831. Hij nam Daniël 8: 14 - een 
			tekst waarover menig expert op het gebied van voorspellingen was 
			gestruikeld - tot grondslag voor zijn berekeningen. Aanvankelijk 
			stelde hij vast dat Christus in 1843 zou wederkomen. Ietwat later 
			"corrigeerde" hij deze calculatie en maakte er 1844 van. Een ieder 
			die zijn verkondiging niet aanvaardde zou verloren gaan. Het gevolg 
			was opzienbarend: men schonk zijn bezittingen weg, gaf de oogst te 
			lande prijs aan verderf en verrotting, liet alles en allen achter 
			zich en beklom de heuveltoppen om "op de 
			wolken in een oogwenk te worden weggevoerd, de Here tegemoet in de 
			lucht" (1 Tessalonissenzen 4:17). 
			Toen de Heer verstek liet gaan, onstond er een hevige beroering en 
			een grote teleurstelling bij de volgelingen van Miller.
			Cyrus Scofield (1843-1921), de samensteller van de "Scofield 
			Reference Bible" voorzegde in 1914, kort voor het uitbreken van de 
			eerste Wereldoorlog: "Wij staan stellig vlak vóór het einde (der 
			tijden). De laatste gebeurtenissen zullen zich thans in een snel 
			tempo afspelen! " Toen de eerste Wereldoorlog nog in volle gang 
			was, vergaderde er in december van het jaar 1917 een groep 
			vooraanstaande theologen in Amerika die voorspelde dat de Heer 
			"ieder ogenblik" kon wederkomen.
			Aan het eind van de eerste Wereldoorlog waren er velen die in 
			Franklin D. Roosevelt de antichrist zagen. In de tweede- 
			Wereldoorlog meenden velen dat de opkomst van de Italiaan Benito 
			Mussolini - die een toekomstig roemrijk keizerrijk Italië 
			proclameerde - een teken was voor een herstel van het Romeinse Rijk 
			waarvan zij geloofden dat dit in het boek Daniël was voorzegd. Met 
			de plotselinge ineenstorting van Mussolini en zijn fascistische 
			staat verstomden de stemmen van deze "profeten".
			Sedert het einde van de tweede Wereldoorlog hebben velen verklaard 
			dat het goddeloze communisme een teken was voor de slechte tijden 
			die er vóór het einde dezer wereld nog moeten aanbreken. Weer 
			anderen zien de terugkeer van de joden naar Palestina als een zeker 
			teken dat het einde nadert. Het doet er niet toe dat de meesten van 
			deze joden ongelovig zijn en dat ze tezamen slechts een gering deel 
			vormen van de gehele joodse gemeenschap op aarde. Ook is het van 
			geen betekenis dat er sinds de komst van Jezus tot op de dag van 
			vandaag miljoenen joden zijn gestorven - men zegt: dat doet er 
			allemaal niet toe, het feit blijft dat de joden naar Palestina zijn 
			teruggekeerd.
			De gegeven voorbeelden zijn slechts enkele van de honderden 
			voorspellingen die er in de loop der kerkgeschiedenis zijn gedaan.
			Sinds Christus' eerste verschijning op dit ondermaanse is er geen 
			decade te noemen waarin niet ergens op de wereld een ,bewijs' 
			gevonden werd voor Jezus' tweede komst. Soms was dit het geval in 
			Europa of Amerika, dan weer eens in Azië, maar telkens blijkt weer 
			dat het duiden van dit soort verschijnselen als "tekenen van de 
			eindtijd" steeds weer uitloopt op het inzicht dat men zich weer eens 
			voor de zoveelste maal heeft vergist!
			Door dit dwaze gedoe is er veel afbreuk gedaan aan een inderdaad 
			kostbare waarheid, t.w.v. Jezus' wederkomst, die daardoor vooral bij 
			ongelovigen ernstig in diskrediet wordt gebracht.
			Met betrekking tot de wederkomst van Christus roept de Bijbel 
			christenen op tot voortdurende waakzaamheid (zie bv
			1 Tessalonissenzen 5:1-11). De dag 
			des Heren zal komen als een dief in de nacht. Een christen wordt 
			echter niet door die dag "als een dief" 
			overvallen. Een christen is "niet gesteld 
			tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onzen Here 
			Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij 
			waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven" (1 
			Tessalonissenzen 5:9- 10), Dit wetende, behoort ieder 
			christen te allen tijde klaar te staan voor de wederkomst des Heren, 
			Hij dient zijn vertrouwen te stellen op Christus on niet op de één 
			of andere profeet, een voorspelling of een datum. 
			
			 
			
			