Gemeente van Christus

Laakdal   

Een kind van God kan zo leven dat hij verloren gaat

De bijbel leert dat een “kind van God” (iemand die wederom geboren is en in gemeenschap met God is gekomen) “zo kan leven” (zich zo kan gedragen) “dat hij verloren gaat” (voor eeuwig verloren in de hel). Het doel van dit artikel is om deze stelling te bewijzen.

1. Een kind van God kan zondigen.

De bijbel waarschuwt de christen  tegen het zondigen “komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer” 1 Korintiërs 15:34.  Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet” Efeziërs 4:26. Als een christen niet kan zondigen, waarom dan waarschuwingen als deze? Kinderen van God worden geboden: “steel niet meer” Efeziërs 4:28, “vliedt de hoererij” 1 Korintiërs 6:18, “liegt niet meer tegen elkander” Kolossenzen 3:9, “bedrinkt u niet aan wijn” Efeziërs 5:18.  Zulke waarschuwingen zouden zinloos en absurd zijn als men dit niet meer zou kunnen doen.

De apostel Johannes zegt niet alleen dat een kind van God kan zondigen, hij laat ook zien dat het kan: “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1:8-9. Johannes verwijst ook naar zichzelf door woorden als “wij” en “ons” te gebruiken. Hij voegt er dan aan toe: “Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige” 1 Johannes 2:1. Als men als christen niet kan zondigen waarom schrijft Johannes dan “ opdat gij niet tot zonde komt”?

Geen enkele zonde zal de hemel binnengaan (Openbaring 21:27), daarom zullen kinderen van God die de zonde blijven beoefenen verloren gaan (vgl 1 Korintiërs 6:9; Galaten 5:19-21; Openbaring 21:8)

2. Een gelovige kan een ongelovige worden.

De bijbel leert dat een gelovige een ongelovige kan worden: “sommigen zullen afvallen van het geloof” 1 Timoteus 4:1. Een kind van God kan het geloof gaan verloochenen en “erger dan een ongelovige” 1 Timoteus 5:8 worden. Kan iemand die erger is dan een ongelovige de hemel binnengaan? Valse leraren kunnen “het geloof van sommigen afbreken” 2 Tim 2:18 en het geloof van sommigen “heeft schipbreuk geleden” 1 Timoteus 1:19.

Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God” Hebreeën 3:12. Deze waarschuwing werd aan broeders gegeven (heilige broeders die deelgenoten waren van de hemelse roeping vs 1, deze zijn buiten alle twijfel kinderen van God), “dat bij niemand uwer” … . Kinderen van God – gelovigen – kunnen ongelovigen worden en afvallen van God. Kan iemand met “een boos, ongelovig hart” naar de hemel gaan? Vgl Hebreeën 11:6; Openbaring 21:8.

3. Een kind van God kan afdwalen van de waarheid.

Jakobus zijn brief was geschreven aan hen die “geloof in onze Here der heerlijkheid” Jakobus 2:1 hadden, die het gebed van een rechtvaardig man konden uitspreken (5:16) en wiens geloof op de proef werd gesteld (1:2-3). Tegen deze Joodse christenen die “in de verstrooiing” Jakobus 1:1 waren zegt hij: “mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden en tal van zonden bedekken” Jakobus 5:19-20.

Jakobus laat zien dat een broeder – een kind van God – van de waarheid kan afdwalen, daardoor een zondaar wordt en terug bekering nodig heeft “van zijn dwaalweg”. Wanneer bekeerd dan is zijn ziel van de dood behouden. Als hij zich niet zou bekeren dan zou hij niet behouden worden van de dood (vgl Ez 18:20; Matt 10:28). Dit gaat over de tweede dood (Openbaring 21:8) – niet de fysieke dood – want allen sterven lichamelijk, zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen (1 Korintiërs 15:22; Hebreeën 9:27). Zelfs Jezus die “geen zonde had”, stierf lichamelijk (1 Korintiërs 15:3; 1 Petr 2:22; Hebreeën 4:15).

4. Een kind van God kan van de genade vervallen.

Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij” Galaten 5:4. Paul schreef dit aan “de gemeenten te Galatië” (1:2), zij waren allen “door de genade van Christus geroepen” (1:6), die de Geest hadden ontvangen en daarmee waren begonnen (3:2-3), die door Christus waren “vrijgemaakt” (5:1) en die “kinderen van God” (3:26; 4:6) werden genoemd.

Deze Galatiërs hadden zich laten “afbrengen tot een ander evangelie” (1:6), ze waren “betoverd” (3:1), verlangden om “onder de wet” te staan (4:21), trachtten om zich te laten besnijden (5:2-3) en gehoorzaamden niet meer aan de waarheid (5:7). Paulus zegt hun: “Christus zal u geen nut doen” (5:2), “gij zijt los van Christus” (5:4), “buiten de genade staat gij” (5:4) als er rechtvaardiging door de wet is. Gezien behoudenis er is door genade (Efeziërs 2:8) en “alle geestelijke zegenin Christus” Efeziërs 1:3 is, dan is een kind van God dat buiten de genade staat, verloren.

5. Enkele voorbeelden van kinderen van God die vielen.

Adam was een“zoon van God” Lukas 3:38, gemaakt in Gods beeld (Genesis 1:26). Maar Adam zondigde toch (Genesis 3:3,6) en door hem is zonde de wereld binnengekomen (Romeinen 5:12). Paulus schreef aan de Korintiërs “maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden” 2 Korintiërs 11:3. Niet alleen Adam en Eva vielen (die kinderen van God waren dmv schepping), maar ook de Korintiërs (die kinderen van God waren door wedergeboorte) waren in gevaar om door dezelfde duivel verleidt te worden.

De Israelieten waren kinderen van God (Deuteronomium 14:1). Allen lieten “zich in Mozes dopen in de wolk en in de zee”, allen aten “hetzelfde geestelijke voedsel”,  en allen dronken “dezelfde geestelijke drank”, “want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus” 1 Korintiërs 10:2-4. Maar met het merendeel van hen was God niet welgevallig, “want zij werden neergeveld in de woestijn” 1 Korintiërs 10:5. Ze waren schuldig aan afgoderij (vs 7), hoererij (vs 8), het verzoeken van God (vs 9), en morren (vs 10). Paulus waarschuwt de Korintiërs voor het plegen van deze zonden en voegt er dan aan toe: “deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden” en “dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons” 1 Korintiërs 10:6,11. Hij waarschuwt ook: “wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle” 1 Korintiërs 10:12. Als een kind van God die handelt zoals Israel deed niet verloren kan gaan, hoe is Israel dan een voorbeeld voor de Korintiërs en waarom geeft Paulus dan deze waarschuwing?

Het geval van Simon van Samaria is een duidelijk geval van dwaling (Handelingen 8:5-24). De Samaritanen geloofden Filippus’ prediking en werden gedoopt (vs 12). “En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus” Handelingen 8:13. Simon was behouden, want hij had net hetzelfde gedaan wat de Samaritanen hadden gedaan en wat Jezus had gezegd dat iemand moest doen om behouden te worden (Markus 16:16). Hij zondigde hierna (vs 18). Petrus vertelde hem “Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden” Handelingen 8:22. De “boosheid” en “toeleg van uw hart” verwijzen enkel naar de zonde die hij had gedaan. Hij werd niet verteld om zich te bekeren van al zijn zonden die hij ooit had gedaan, want deze waren al vergeven in de doop. Als Simon zich niet had bekeerd en niet had gebeden tot God, zou hij dan verloren zijn gegaan?

6. Enkele van Jezus’ parabels leren dat een kind van God verloren kan gaan.

Jezus zei “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken” Johannes 15:5. In vers 6 laat Hij zien dat de rank een mens is. Deze ranken waren rein “om het woord, dat Ik tot u gesproken heb” Johannes 15:3. Zij waren in Christus waar ze moeten blijven om vruchten te kunnen dragen. Jezus zei “elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage” Johannes 15:2. De vruchteloze rank wordt niet alleen weggenomen van de wijnstok, hij is “buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand Johannes 15:6. Deze gelijkenis geeft een levendige afbeelding van het laatste oordeel van hen die in Christus zijn en die geen vruchten dragen (vgl Romeinen 11:20,22).

In de parabel van talenten (Matteus 25:14-30) vertelt Jezus over een man “die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde”. Eén van zijn eigen slaven verborg zijn talent. In de dag van de afrekening gaf  de heer de opdracht “werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars” Matteus 25:30. Jezus onze Heer is naar een ver lang gegaan (de hemel). Hij heeft talenten (mogelijkheden om te dienen) gegeven aan Zijn slaven (kinderen van God) naargelang ieders mogelijkheid. In het oordeel zal iedere slaaf rekenschap geven aan zijn heer. Elke “onnutte slaaf” zal in de “buitenste duisternis” geworpen worden, “daar zal het geween zijn en het tandengeknars”. Als deze parabel niet leert dat een kind van God zo kan leven dat hij verloren gaat, wat leert het dan wel?

De parabel van de tien maagden (Matteus 25:1-13), van de zaaier en de grond (Lukas 8:13) en van de ontrouwe slaaf (Lukas 12:45-47) leren ook dat een kind van God zo kan zondigen dat hij verloren gaat.

7. Eeuwige redding is voorwaardelijk.

Regelmatig gebruik van het voorwaardelijke voegwoord ‘als/indien’ laat zien dat een kind van God kan afdwalen.
Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij” Johannes 8:31. “Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, dan zult gij ook in de Zoon en in de Vader blijven” 1 Johannes 2:24. Als iemand niet in Jezus’ Woord blijft of indien wat hij gehoord heeft niet in hem blijft, wat dan?

Wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” Gal 6:9. “Want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3:14. Maar wat  als iemand verslapt of als iemand niet onverwrikt vasthoudt tot het einde  (vgl Matteus10:22; Openbaring 2:10)?
Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven” Romeinen 8:13. Dit is geen verwijzing naar de fysieke dood - gezien allen fysiek sterven (Hebreeën 9:27) – maar naar de geestelijke dood (Openbaring 21:8). “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” 1 Johannes 1:9. Wat met iemand die wel leeft naar het vlees en die niet in het licht wandelt?
Als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen” 2 Petrus 1:5-11. Als men deze dingen niet doet dan zal men struikelen en dan zal men de toegang tot het eeuwige Koninkrijk worden ontzegd.

8. De laatste toestand van een afvallige is erger dan de eerste.

Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is” 2 Petrus 2:20-21. Zij die hier worden beschreven waren kinderen van God. Ze waren “aan de bezoedelingen der wereld ontvloden” (vs 20) en hadden kennis “van de weg der gerechtigheid” (vs 21). Zij hadden eens op de rechte weg gewandeld (vs 15), want ze konden niet de rechte weg verlaten hebben zonder er eerst te zijn opgekomen. Meer nog, ze waren zelfs gekocht door de Here (vs 1). De “zij” van vers 20 verwijst naar de “valse leraren” van vers 1. Zij die door het bloed van Christus zijn gekocht zijn verlost,  vergeven van zonden en vormen samen de gemeente (Efeziërs 1:7; Handelingen 20:28). Daarom waren deze mensen verlost, vergeven van zonden en waren zij in de gemeente.

Deze behouden mensen werden “valse leraren … de Heerser die hen gekocht heeft, verloochende” (vs 1; vgl Galaten 1:8; Matteus 10:33). Hun wegen waren losbandig (vs 2; vgl Galaten 5:19,21). Ze waren hebzuchtig (vs 3; vgl Kolossenzen 3:5), het waren zij die “begerig naar onreinheid, het vlees volgen en hemelse heerschappij verachten. Zulke vermetelen, vol van zelfbehagen, schromen niet de heerlijkheden te lasteren” (vs 10), “zij hebben ogen, die altijd uitzien naar een overspeelster en nooit ophouden met zondigen” (vs 14). Ze hadden “de rechte weg verlaten” (vs 14) en zijn de verkeerde weg opgegaan (vgl Matteus 7:13-14), zij waren “verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefhad” (vs 15). Ze waren terug “slaven des verderfs” (vs 19), ze waren er toch weer in verstrikt geraakt en erdoor overmeesterd geworden (vs 20), ze hadden zich afgekeerd “van het heilige gebod dat hun overgeleverd is”(vs 21). Zoals “een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel” (vs 22), zo keerden deze behouden mensen terug naar de zonden.

Petrus zei dat zij “een schielijk verderf over zichzelf” brachten (vs 1), en “het oordeel houdt zich reeds lang met hen bezig en hun verderf sluimert niet” (vs 3). Hij voegt eraan toe dat de Here de onrechtvaardigen weet te “bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen” (vs 9). Ze zullen “gevangen en verdelgd te worden … onrecht ontmoetende tot loon voor hun onrecht” (vs 12-13). Hij noemt hen “kinderen der vervloeking” (vs 14), “voor wie de donkerste duisternis is weggelegd” (vs 17). Hij besluit dat  hun laatste toestand erger is dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid …” (vs 20-21).  In dit hoofdstuk geeft Petrus een zeer levendig beeld van hen die vrijgekocht waren van de zonden, maar er zich terug aan hebben overgegeven en verloren gaan. Dit bewijst dat een kind van God zo kan leven dat hij verloren gaat.

9. Het is onmogelijk om iemand opnieuw tot bekering te brengen.

Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken” Hebreeën 6:4-6. Zij die hier worden beschreven waren “eens verlicht” (verlicht zijn is een term die wordt gebruikt voor mensen die christen zijn geworden – vgl Hebreeën 10:32-34 SVV waar zij die verlicht waren een beter en blijvend bezit in de hemel hadden). Zij hadden van “de hemelse gave genoten”, hadden “deel gekregen aan de Heilige Geest”, hadden “goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt”.  Deze behouden mensen waren “daarna afgevallen”, daardoor kruisigden zij “de Zoon van God opnieuw” en maakten Hem “tot een bespotting”. Hun afval was van zo een aard dat zij onmogelijk “weder opnieuw tot bekering” konden worden gebracht. Jezus zei “als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen” Lukas 13:3. Deze kinderen van God die afvallig waren geworden zouden verloren gaan. De woorden van de de Hebreeëneën schrijver “maar wat u betreft, geliefden, ook al spreken wij zo, wij zijn overtuigd van iets beters, waaraan uw heil hangt”, doen niet af aan het feit dat sommigen waren afgevallen, zo blijkt ook uit de woorden “mijn rechtvaardige zal uit geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen. Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt” Hebreeën 10:38-39.

10. Iemands naam kan uit het boek des levens worden gewist.

Zij wiens namen staan ingeschreven in het boek des levens zijn kinderen van God (vgl Lukas 10:20; Filippenzen 4:3). Op de oordeelsdag, “wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs” Openbaring 20:15. Jezus beloofde: “Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens” Openbaring 3:5. Wanneer iemand niet overwint, dan zal zijn naam worden uitgewist uit het boek des levens. ‘Uitwissen’ betekent ‘doorhalen, doen verdwijnen, uitwrijven, uitwissen’ (vgl Handelingen 3:19). “Maar de Here zeide tot Mozes: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen” Exodus 32:33.

Conclusie:

Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren. Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?” Hebreeën 10:26-29.
 

 


Vorige